En zij durfde dat te zeggen! Die verdomde Cadsuane Melaidhrin! ik ben met een oorlog bezig,’ zei hij streng. Hij was een beetje chagrijnig van de misselijkheid. Dat was een deel van de reden waarom hij streng klonk. ‘Hoe minder mensen gehoorzamen, hoe groter de kans dat ik verlies, en als ik verlies, verliest iedereen. Als ik iedereen zou kunnen laten gehoorzamen, zou ik dat doen.’ Er waren er al veel te veel die niet gehoorzaamden, of alleen op hun eigen manier. Waarom in het Licht voelde Min medelijden?
Cadsuane knikte. ‘Dat dacht ik al,’ mompelde ze half tegen zichzelf. Wat betekende dat nou weer?
De Steen had alles weg van een paleis, van zijden wandkleden en dikke lopers uit Tarabon, Altara en Tyr in de gangen tot gouden staanders met spiegellampen. De kisten tegen de stenen muren werden misschien gebruikt om de schoonmaakmiddelen van de bedienden in te bewaren, maar ze waren van zeldzame houtsoorten gemaakt, vaak druk besneden en altijd met vergulde banden eromheen. In nissen stonden schalen en vazen van Zeevolkporselein, dun als blad en vele keren hun eigen gewicht in goud waard, of enorme standbeelden met edelstenen. Hij zag een gouden luipaard met robijnogen die een zilveren hert aanviel met een met parels bedekt gewei van een pas hoog, een gouden leeuw met smaragden ogen en vuurdruppels aan de klauwen, en andere standbeelden die zo druk waren ingelegd met edelstenen dat er geen metaal meer te zien was. Bedienden in zwart met gouden livrei maakten buigingen of kniksen terwijl Rhand door de Steen omhoogklom, en degenen die hem herkenden maakten extra diepe buigingen. Sommigen zetten grote ogen op toen ze de Speervrouwen achter hem zagen, maar ze onderbraken hun kniksen er niet voor.
Het leek op een paleis, maar de Steen was zowel vanbinnen als vanbuiten ontworpen voor de oorlog. Overal waar twee gangen elkaar kruisten zat de zoldering vol moordgaten. Tussen de wandtapijten waren de muren tot grote hoogte doorspekt met bressen, in een hoek om de gangen in beide richtingen te kunnen overzien, en er was geen enkele brede trap zonder bressen, zodat het op elk ogenblik pijlen of kruisboogpijlen kon regenen. Slechts één vijand had zich ooit een weg naar binnen kunnen banen in de Steen, de Aiel, en ze hadden de tegenstand zo snel overrompeld dat veel van die verdedigingen niet eens gebruikt waren. Maar elke andere vijand die het lukte om de Steen binnen te dringen, zou voor elke gang met bloed moeten betalen. Het oorlog voeren was echter voor altijd veranderd door het Reizen. Reizen en Bloesems van Vuur en zoveel meer. Die prijs in bloed zou nog steeds moeten worden betaald, maar stenen muren en hoge torens waren niet langer voldoende om een aanval af te slaan. De Asha’man hadden de Steen even achterhaald gemaakt als de bronzen zwaarden en stenen bijlen die de mensen tijdens het Breken hadden moeten gebruiken. Het oudste fort van de mensheid was nu een relikwie.
De binding met Alanna leidde hem steeds verder omhoog, tot hij bij twee hoge, gepolijste deuren kwam met deurgrepen in de vorm van gouden luipaarden. Zij was achter die deuren. Licht, zijn maag wilde zich legen. Hij zette zich schrap, trok een van de deuren open en ging naar binnen, en liet de Speervrouwen achter om de wacht te houden. Min en de anderen volgden hem naar binnen. De zitkamer was bijna even weelderig als zijn eigen vertrekken in de Steen, de wanden vol grote zijden tapijten met jacht- en gevechtstaferelen, het grote Taraboonse tapijt op de vloer genoeg waard om een groot dorp een jaar lang van te eten te geven. De zwartmarmeren haard was zo groot dat een man erin kon staan en breed genoeg voor acht mannen naast elkaar. Elk meubelstuk, allemaal groot uitgevoerd, was druk besneden, verguld of ingelegd met edelstenen, net als de hoge gouden staande lampen, waarvan de weerspiegelde vlammen het licht dat door de glazen zoldering kwam aanvulden. Een gouden beer met robijnogen en zilveren klauwen en tanden, meer dan een pas hoog, stond op een vergulde sokkel aan één kant van de kamer, en op eenzelfde sokkel stond een bijna even grote adelaar met smaragden ogen en robijnen klauwen. Ingetogen stukken voor Tyreense begrippen.
Alanna zat in een leunstoel en keek op toen hij binnenkwam. Ze stak een gouden beker uit naar een van de bedienden in zwart en goud, om die te laten vullen met donkere wijn uit een hoge gouden kan. Ze was slank in een grijs rijgewaad met groene banden en was zo mooi dat Lews Therin in zichzelf begon te neuriën. Rhand raakte bijna zijn oorlel aan voor hij met een ruk zijn hand weer omlaag bracht, plotseling onzeker of het zijn eigen gebaar was of dat van de waanzinnige. Ze glimlachte, maar donker, en toen haar blikken over Min en Nynaeve, Alivia en Cadsuane gleden, kwam haar wantrouwen door de binding, samen met boosheid en knorrigheid. Die laatste twee vooral voor Cadsuane. En naast al het andere was er ook vreugde toen haar blik hem vond. Niet dat je dat aan haar kon horen. ‘Wie had er nou op u gerekend, mijn Drakenheer?’ mompelde ze, en sprak zijn titel een beetje wrang uit. ‘Wat een verrassing, hè, Heer Astoril?’ Dus ze had toch niemand gewaarschuwd. Opmerkelijk.
‘Een heel plezierige verrassing,’ zei een oudere man in een overjas met rood en blauw gestreepte mouwen, terwijl hij opstond om een buiging te maken. Hij streek over zijn geoliede baard die in een punt was geknipt. Hoogheer Astoril Damara’s gezicht was gerimpeld, het haar dat tot op zijn schouders kwam sneeuwwit en dun, maar zijn rug was recht en zijn donkere ogen waren scherp, ik kijk al een hele tijd uit naar deze dag.’ Hij maakte weer een buiging, voor Cadsuane, en even later voor Nynaeve. ‘Aes Sedai,’ zei hij. Dat was heel beleefd voor Tyreense begrippen, waar geleiden verboden was geweest voordat Rhand de wet veranderde.
Darlin Sisnera, hoogheer en stedehouder van Tyr voor de Herrezen Draak, droeg een groenzijden overjas met geelgestreepte mouwen en met goud bewerkte laarzen; hij was minder dan een kop kleiner dan Rhand. Hij had kort haar en een puntige baard, een bolle neus en blauwe ogen, die zeldzaam waren in Tyr. Die ogen werden groot toen hij zijn gesprek met Caraline Damodred onderbrak en zich omdraaide. Rhand schrok toen hij de Cairhiense edelvrouwe zag, hoewel hij had verwacht haar hier aan te treffen. Hij kon niet voorkomen dat in zijn hoofd de litanie begon om zijn ziel te smeden in vuur. Ze was klein, slank en had een lichte huid met grote donkere ogen. Op haar voorhoofd hing een kleine robijn aan een gouden kettinkje, dat in haar golvende schouderlange haren gevlochten was. Ze was het evenbeeld van haar nicht Moiraine.
Daar kwam nog bij dat ze een lange blauwe jas droeg, geborduurd met gouden krullen en horizontale strepen rood, groen en wit van de hals tot aan de zoom, over een strakke groene broek en blauwe hooggehakte laarzen. Schijnbaar had de dracht zich toch verspreid. Ze maakte een kniks, hoewel het er vreemd uitzag in die kleding. Lews Therin neuriede nog harder, en Rhand wenste dat de man een gezicht had, zodat hij hem erop kon slaan. Moiraine was een herinnering om zijn ziel te harden, zeker geen reden om te neuriën. ‘Mijn Drakenheer,’ zei Darlin, en maakte een stijve buiging. Hij was niet gewend om als eerste een beleefdheidsvorm te uiten. Hij maakte geen buiging voor Cadsuane, maar gaf haar enkel een scherpe blik voor hij haar helemaal uit zijn gedachten scheen te zetten. Ze had hem en Caraline een tijdlang te ‘gast’ gehad in Cairhien. Dat zou hij waarschijnlijk niet vergeten of vergeven. Hij maakte een gebaar en twee vrouwelijke bedienden kwamen snel in beweging om hun wijn aan te bieden. Zoals verwacht kreeg Cadsuane met haar leeftijdloze gezicht de eerste beker aangeboden, maar verrassend genoeg kreeg Nynaeve de tweede. De Herrezen Draak was indrukwekkend, maar een vrouw met de Grote Serpent-ring was indrukwekkender, zelfs in Tyr. Cadsuane gooide haar mantel achterover en trok zich terug tegen een muur. Dat was niets voor haar. Maar van daaraf kon ze iedereen tegelijk in het oog houden. Alivia nam een plaats in bij de deur, ongetwijfeld om dezelfde reden. ‘Ik ben blij u in betere toestand te zien dan de vorige keer,’ vervolgde Darlin. ‘U hebt me een grote eer bewezen. Hoewel ik er nog wel mijn kop om kan kwijtraken, als uw Aes Sedai niet meer vooruitgang boeken dan tot nu toe.’