Выбрать главу

Pevara dook ineen. Niet om de Seanchanen. Zij waren menselijk, wat voor vreemde ter’angreaal ze ook hadden, en ze zouden uiteindelijk verslagen worden. Maar opmerkingen over wat de Verzakers twaalf dagen geleden hadden gedaan, brachten een grimas op haar gezicht, hoe ze ook probeerde het in de plooi te houden. Zoveel van de Kracht op één plek kon niets anders geweest zijn. Ze dacht er zo weinig mogelijk aan, en ook niet aan wat de Verzakers probeerden te bereiken. Of erger nog, wat ze misschien al hadden bereikt. Ze dook nog verder ineen toen ze het voorstel hoorde om de Asha’man te binden die aan haar zouden worden toegewezen. Maar dat was al onvermijdelijk geweest vanaf het tijdstip dat ze Tarna’s voorstel aan Tsutama deed, toen ze haar adem had ingehouden voor de uitbarsting die zou komen. Ze had zelfs het argument gebruikt dat ze de grootte van gekoppelde cirkels konden uitbreiden door er mannen in op te nemen, tegen die monsterlijke uiting van de Kracht. Verrassend genoeg was er geen uitbarsting gekomen, integendeel. Tsutama had enkel gezegd dat ze erover na zou denken en wilde dat de betreffende documenten over mannen en cirkels vanuit de librije naar haar toe zouden worden gezonden. Maar ze dook pas echt ineen omdat ze moest samenwerken met Javindhra, omdat ze met deze taak werd opgezadeld. Ze had al meer dan genoeg te doen, en bovendien was samenwerken met Javindhra altijd moeizaam. Die vrouw verzette zich tegen alles wat iedereen voorstelde. Bijna alles. Javindhra was er bijzonder op tegen geweest om Asha’man te binden, hoewel ze de gedachte dat Rode zusters iemand zouden binden bijna even afgrijselijk vond als het binden van mannen die konden geleiden. Hoewel ze wist dat de Hoogste het had bevolen en ze op haar plaats was gewezen, vond ze toch nog een manier om er tegenin te gaan.

‘Elaida zal het nooit toestaan.’ mompelde ze.

Tsutama’s glinsterende ogen vingen haar blik en hielden die vast. De benige vrouw slikte hoorbaar.

‘Elaida komt er pas achter als het te laat is, Javindhra. Ik verberg haar geheimen – de ramp bij de Zwarte Toren, Dumais Bron – zo goed als ik kan omdat ze is verheven vanuit de Rode Ajah, maar ze is de Amyrlin Zetel, van alle Ajahs en van geen enkele. Dat betekent dat ze niet langer een Rode zuster is, en dit zijn zaken van de Ajah, niet van haar.’ Haar stem nam een gevaarlijke klank aan. En ze had niet één keer gevloekt. Dat betekende dat ze op het punt stond openlijk woedend te worden. ‘Ben je het niet met me eens? Ben je van plan Elaida op de hoogte te brengen, tegen mijn uitdrukkelijke wensen in?’

‘Nee, Hoogste,’ antwoordde Javindhra snel, en verschool haar gezicht toen weer achter haar kom. Vreemd genoeg leek ze een glimlach te verbergen.

Pevara schudde enkel haar hoofd. Als het moest gebeuren, en ze was er zeker van dat het inderdaad moest, dan moest Elaida er buiten worden gehouden. Wat had Javindhra te lachen? Te veel verdenkingen.

‘Ik ben heel blij dat jullie het allebei met me eens zijn,’ zei Tsutama droog, en leunde achterover in haar stoel. ‘Laat me nu alleen.’

Ze zetten hun kommen neer en maakten een kniks. In de Rode Ajah gehoorzaamde iedereen de Hoogste, ook Gezetenen. De enige uitzondering volgens de wetten van de Ajah was een stemming in de Zaal. Sommige vrouwen die de titel hadden gedragen, konden er echter altijd wel voor zorgen dat elke stemming die hun na aan het hart ging zo verliep als zij wensten. Pevara was er zeker van dat Tsutama zo iemand wilde zijn. De worsteling zou zeer onplezierig worden. Ze hoopte alleen maar dat ze even goed kon uitdelen als ze kon ontvangen.

In de gang buiten mompelde Javindhra iets over brieven. Ze haastte zich weg over de witte vloertegels met de rode Vlam van Tar Va-Ion voordat Pevara nog een woord kon zeggen. Niet dat ze van plan was geweest om iets te zeggen, maar zo zeker als perziken giftig waren zou die vrouw zich hiertegen verzetten en de hele zaak aan haar overlaten. Licht, dit was wel het laatste wat ze nodig had, en op het slechtst mogelijke tijdstip.

Ze bleef slechts lang genoeg in haar eigen vertrekken om haar stola met de lange franje te pakken en te kijken hoe laat het was – kwart voor twaalf. Ze was bijna teleurgesteld dat haar ene klok het eens was met die van Tsutama; klokken waren het vaak oneens. Daarna liet ze het Rode kwartier achter zich en haastte zich dieper de Toren in, naar de gemeenschappelijke ruimtes onder de kwartieren. De brede gangen waren goed verlicht met staande spiegellampen maar bijna verlaten, waardoor ze nog groter leken en de witte wanden met friezen kaal. Af en toe bewoog er een felgekleurd wandtapijt door de tocht en dat gaf haar een onrustig gevoel, alsof de zijde en wol tot leven waren gekomen. De paar mensen die ze zag, waren bedienden met de Vlam van Tar Valon op hun borst, die haastig hun taken deden en nauwelijks lang genoeg bleven staan om een snelle kniks te maken. Ze hielden hun ogen neergeslagen. Nu de Ajahs waren verdeeld in wat leek op strijdende kampen, was de Toren vervuld van kwalijke spanning en antagonisme, en die stemming had de bedienden beïnvloed. Of ze in elk geval bang gemaakt. Ze wist het niet zeker, maar ze dacht dat er nog minder dan tweehonderd zusters in de Toren waren. De meesten bleven als het even kon in de kwartieren van hun Ajahs, dus verwachtte ze eigenlijk geen andere zusters tegen te komen.

Toen Adelorna Bastine een korte trap opkwam vanuit een zijgang, bijna direct voor haar, schrok ze daar enorm van. Adelorna, die er met haar ranke gestalte statig uitzag ook al was ze klein van stuk, liep door zonder Pevara op enige manier te groeten. Ook de Saldeaanse droeg haar stola – tegenwoordig zag je geen enkele zuster buiten haar Ajahkwartier meer zonder stola – en werd gevolgd door haar drie zwaardhanden. Ze waren lang en klein, breed en slank en droegen hun zwaarden. Hun ogen hielden geen tel op met bewegen. Zwaardhanden met zwaarden die overduidelijk hun Aes Sedai bewaakten, en dat in de Toren! Het was nu maar al te gewoon, maar Pevara kon er wel om huilen. Maar er waren te veel redenen om te huilen om er één uit te kiezen; in plaats daarvan besloot ze op te lossen wat ze kon.

Tsutama kon Rode zusters opdragen om Asha’man te binden, ze opdragen om het niet aan Elaida te vertellen, maar het leek het beste om te beginnen bij de zusters die de mogelijkheid wilden overwegen zonder daartoe bevel te krijgen, vooral nu er geruchten rondgingen over drie Rode zusters die waren vermoord door Asha’man. Tarna Feir had er al over nagedacht, dus was het tijd voor een gesprekje onder vier ogen met haar. Misschien kende zij anderen die er net zo over dachten. De grootste moeilijkheid zou komen als ze de Asha’man benaderden met het voorstel. Ze zouden het er waarschijnlijk niet mee eens zijn, aangezien ze zelf al eenenvijftig zusters hadden gebonden. Licht van de wereld, eenenvijftig! Voor het bespreken van dat onderwerp was een zuster nodig die diplomatiek was en goed met woorden. En die stalen zenuwen had. Ze peinsde over namen toen ze de vrouw zag die ze zocht. Ze was al op de afgesproken plek en leek een groot wandkleed te bestuderen.

Yukiri was klein, pezig en statig in haar licht zilverkleurige zijden gewaad dat iets donkerder gekleurd kant langs de hals en polsen had; ze leek volkomen in beslag genomen door het wandtapijt en op haar gemak. Pevara had haar maar één keer licht van streek gezien, terwijl het voor iedereen ontstellend was geweest om Talene te ondervragen. Yukiri was alleen gekomen, natuurlijk, hoewel ze de laatste tijd zei dat ze erover dacht weer een zwaardhand te nemen. Dat kwam ongetwijfeld door de huidige tijd en hun eigen situatie. Pevara kon zelf ook wel een zwaardhand of twee gebruiken. ‘Is dit op waarheid gebaseerd, of is het allemaal de fantasie van de wever?’ vroeg Pevara toen ze bij de kleinere vrouw ging staan. Op het tapijt was een oude strijd te zien tegen de Trolloks, of dat werd tenminste gezegd. De meeste van die dingen werden lang nadat het gebeurd was gemaakt, en de wevers moesten het meestal doen met wat hun verteld werd. Deze was al zo oud dat hij moest worden beschermd met een ban om niet uit elkaar te vallen. ‘Ik weet ongeveer evenveel van tapijten als een varken van smeden weet, Pevara.’ Ondanks haar sierlijkheid duurde het bij Yukiri zelden lang voordat je kon merken dat ze van het platteland kwam. De zilvergrijze franje aan haar stola wapperde toen ze de stof om zich heen trok. ‘Je bent laat, dus laten we het kort houden. Ik voel me net een kip die door een vos in de gaten wordt gehouden. Marris is vanmorgen gebroken, en ik heb zelf de gelofte van gehoorzaamheid bij haar afgenomen, maar net als bij de anderen is haar “ene andere” weg uit de Toren. Mee met de opstandelingen, denk ik.’ Ze zweeg toen er twee bedienden door de gang aan kwamen met een rieten wasmand tussen hen in, waar een grote stapel netjes gevouwen bedlinnen in lag.