Выбрать главу

‘En ik, mijn Drakenheer?’ vroeg Weiramon gretig. Hij trilde bijna van spanning en stond pronkerig rechtop. ‘Als er moet worden gevochten, kan ik u daar beter dienen dan te luilakken in Cairhien.’ Rhand keek de man onderzoekend aan. En Anaiyella. Weiramon was een stomme dwaas en hij vertrouwde ze geen van beiden, maar hij dacht niet dat ze veel zouden kunnen aanrichten met slechts een handjevol volgelingen. ‘Goed dan. Jullie twee mogen met hoogheer... ik bedoel, koning Darlin mee.’ Anaiyella slikte alsof zij in ieder geval liever zou terugkeren naar Cairhien.

‘Maar wat moet ik dan doen in Arad Doman?’ wilde Darlin weten. ‘Het weinige wat ik erover gehoord heb, geeft me de indruk dat het er een gekkenhuis is.’ Lews Therin lachte woest in Rhands hoofd. ‘Tarmon Gai’don is nabij,’ zei Rhand. Het Licht geve dat het niet te snel zou komen. ‘Je gaat naar Arad Doman om je voor te bereiden op Tarmon Gai’don.’

22

Hoe maak je een anker aan het huilen

Ondanks het gestamp door de langgerekte blauwe golven, zat Harine din Togara kaarsrecht naast haar zuster, net voor hun parasoldragers en de stuurman bij zijn lange roer. Shalon scheen geconcentreerd de twaalf mannen en vrouwen aan de roeiriemen te bestuderen. Of misschien was ze in gedachten verzonken. Er was de laatste tijd meer dan genoeg om over na te denken, niet in de laatste plaats deze ontmoeting waartoe Harine was opgeroepen, maar ze liet haar gedachten drijven. Ordende ze. Telkens wanneer de Eerste Twaalf van de Atha’an Miere samenkwamen sinds ze Illian had verkregen, had ze haar gedachten moeten ordenen voordat ze ernaartoe ging. Toen ze in Tyr aankwam en zag dat Zaides Blauwe Zeemeeuw nog steeds voor anker lag in de rivier, was ze er zeker van geweest dat de vrouw nog in Caemlin was, of tenminste een eind achter de anderen aan kwam. Dat was een pijnlijke vergissing geweest. Hoewel er eigenlijk weinig zou zijn veranderd als Zaide inderdaad weken vertraagd was geweest. Niet voor Harine, tenminste. Nee. Geen gedachten aan Zaide.

De zon stond nog maar een vuist hoog boven de oostelijke horizon, en verschillende vaartuigen van de landgebondenen gingen richting de lange golfbreker waarmee de haven van Illian werd beschermd. Een ervan had drie masten en een soort hoog want, alle grote zeilen waren vierkant. Maar het schip was plomp en moeilijk te besturen, en bonkte spetterend door de lage golven in plaats van erdoor te snijden als een scheermes. De meeste waren klein en hadden lage masten, hun driehoekige zeilen bijna allemaal geheven. Sommige ervan leken vrij snel, maar aangezien de landgebondenen maar zelden uit het zicht van land gingen en doorgaans ’s nachts voor anker gingen uit angst voor zandbanken, hadden ze weinig aan die snelheid. Ladingen die snel moesten worden vervoerd, gingen mee op de schepen van de Atha’an Miere. Tegen hoge kosten, ongetwijfeld. Het was maar een klein aandeel van wat de Atha’an Miere vervoerden, deels vanwege de prijs en deels omdat er maar weinig zaken waren die werkelijk zo’n haast hadden. Bovendien kostte het huren van externe laadruimte een deel van de winst, maar wanneer de stuwadoor zijn eigen handel vanaf zijn eigen schip verkocht, ging alle winst naar het vaartuig en de clan.

Voor zover het oog kon zien, richting oost en west langs de kust, lagen de schepen van de Atha’an Miere voor anker; klippers, zoevers en schichten, de meeste omgeven door zulke volgestouwde volgscheepjes dat het leek op een dronken landfestival. De volgscheepjes roeiden vanuit de stad en boden alles te koop aan, van gedroogd fruit tot grote stukken rund- en schapenvlees, van ijzeren spijkers tot zwaarden en dolken, van hebbedingetjes uit Illian waar een dekzwabber belangstelling voor zou kunnen hebben tot goud en edelstenen. Hoewel het goud meestal maar een dun laagje was dat er binnen een paar maanden afsleet, zodat het koper eronder zichtbaar werd, en de edelstenen niet meer waren dan gekleurd glas. Ze namen ook ratten mee, al waren die gratis. Nu ze al zo lang voor anker lagen, was er op elk schip een rattenplaag. Door de ratten en het snelle bederf van etenswaren was er altijd een markt voor de kramers.

Er dreven ook volgscheepjes om de gigantische schepen uit Seanchan, tientallen ervan, die waren gebruikt in de Ontsnapping. Zo werd het nu genoemd: de grote Ontsnapping uit Ebo Dar. Als je Ontsnapping zei, vroeg niemand welke ontsnapping je bedoelde. Het waren gevaartes met steile rompen, minstens twee keer zo breed als een klipper, misschien geschikt voor varen over woeste zeeën, maar met vreemde wantconstructies en geribde zeilen die te stijf waren om goed te manipuleren. Er kropen overal mannen en vrouwen over die masten en ra’s, om het want om te bouwen naar iets bruikbaarders. Niemand wilde die schepen hebben, maar de scheepswerven zouden jaren de tijd nodig hebben om alle vaartuigen te vervangen die verloren waren gegaan in Ebo Dar. En de kosten! Hoe overdreven breed ze ook waren, die schepen zouden nog vele jaren worden gebruikt. Geen enkele zeilvrouwe had de wens zich in de schulden te steken, te lenen uit de geldkisten van de clan, als het meeste of al haar eigen goud werd ingepikt door de Seanchanen in Ebo Dar. Sommigen, die de pech hadden dat ze geen eigen schepen hadden en ook niet die van de Seanchanen, hadden geen andere keus.

Harines twaalf passeerde de zware muur van de golfbreker, met een dikke laag donker slijm en lang, harig zeewier dat zelfs niet week voor de golven die op de grijze stenen sloegen. De brede, grijsgroene haven van Illian opende zich voor haar, omgeven door grote moerassen die nu deels van winterbruin naar groen begonnen te verkleuren, waarin waadvogels met lange poten leefden. Een lichte bries voerde een streep mist mee over het schip en maakte haar haren vochtig voordat de nevel verder trok door de haven. Vissersbootjes trokken hun netten aan boord langs de randen van het moeras, terwijl een tiental verschillende soorten zeemeeuwen en sternen erboven rondvlogen om te stelen wat ze konden. De stad voorbij de lange stenen dokken vol handelsvaartuigen had haar belangstelling niet, maar de haven... Dat weidse, bijna ronde water was de grootste ankerplaats die er bestond, vol met schepen en riviervaartuigen, de meeste wachtend op hun beurt bij de dokken. Het was er werkelijk vol, met honderden vaartuigen in alle vormen en maten, en niet al die schepen waren van de landgebondenen. Er waren hier alleen klippers, die slanke driemasters die even snel konden varen als dolfijnen. Klippers en drie van die schonkige monsterlijke Seanchaanse vaartuigen. Het waren de schepen van golfvrouwen en zeilvrouwen die de Eerste Twaalf vormden van elke clan, de laatste schepen die nog in de haven pasten voordat hij vol was. Zelfs de haven van Illian had grenzen, en de Raad van Negen, en niet te vergeten die stedehouder in Illian voor de Herrezen Draak, zou lastig worden als de Atha’an Miere hun handel in de weg zouden zitten.

Plotseling stak er een sterke, ijzige wind op vanuit het noorden. Nee, hij stak niet op; hij was er gewoon ineens, op volle sterkte, en sloeg het water in de haven op tot schuimende golven. Er dreef een geur mee van dennenbomen en iets... aardachtigs. Ze wist maar weinig van bomen, maar veel over het hout dat bij de scheepsbouw werd gebruikt. Hoewel ze niet dacht dat er veel dennenbomen waren in de buurt van Illian. Toen merkte ze de streep mist op. Terwijl de schepen dansten en rolden door die wind naar het zuiden, bleef de mist langzaam naar het noorden drijven. Het kostte haar moeite haar handen op haar knieën te houden. Ze wilde heel graag over haar vochtige haren strijken. Ze had gedacht dat na Shadar Logoth niets haar meer van haar stuk kon brengen, maar ze had te veel... vreemde dingen gezien de laatste tijd, vreemde dingen die haar vertelden dat de wereld verdraaide.