Выбрать главу

‘Alles komt goed, Mareil, als het Licht het wil,’ zei ze. Uiteindelijk. Ze moest alleen de moed hebben om de rit die eerst nog kwam uit te zitten. Zoals gebruikelijk arriveerde Zaide zonder poespas. Ze beende naar binnen, gevolgd door haar windvindster Shielyn, lang en slank en gereserveerd, en door Amylia, de lichtharige Aes Sedai met de grote boezem die Zaide mee had genomen uit Caemlin. Haar leeftijdloze gezicht leek altijd verbaasd te staan en haar opvallende blauwe ogen waren heel groot, en om de een of andere reden hijgde de Aes Sedai.

Iedereen boog, maar Zaide lette er niet op. Ze was klein in haar groene brokaat en witte rouwstola, met een kort kapsel van grijzende krulletjes, maar toch lukte het haar er even groot uit te zien als Shielyn. Het kwam door haar aanwezigheid, moest Harine toegeven. Zaide had dat, en ze liet zich niet van haar stuk brengen, zelfs niet als ze door een cemaros vastzat aan de lijzijde van een oever. Ze was niet alleen teruggekeerd met de eerste van de Aes Sedai die in de overeenkomst waren beloofd als tegenprestatie voor gebruik van de Schaal der Winden, maar ook met haar eigen overeenkomst: een stuk land in Andor onder bestuur van de Atha’an Miere. Daar waar Harines Overeenkomst tekortschoot, was men erg blij met die van Zaide. Dat en het feit dat ze rechtstreeks naar Illian was gekomen via een van die vreemde Poorten die haar eigen windvindster had geweven, waren niet de enige redenen geweest waarom ze nu Vrouwe der Schepen was, maar hadden er zeker toe bijgedragen. Harine zelf vond dat Reizen niet zoveel voorstellen. Shalon kon nu een Poort maken, maar het viel niet mee om er een op het dek van een schip te maken zonder schade te veroorzaken, zelfs op vlak water zoals dit, vooral vanaf het dek van een ander schip. En niemand kon een Poort maken die groot genoeg was om met een schip doorheen te zeilen. Het stelde niet veel voor.

‘De man is nog niet aangekomen,’ meldde Zaide. Ze ging op een stoel zitten die met zijn rug tegen de grote vensters in de romp stond, schikte haar lange rode sjerp met franje en verschoof de met smaragden bezette dolk die door de sjerp was gestoken. Ze was heel nauwgezet. Het sprak voor zich dat alles aan boord van een schip op zijn eigen plaats hoorde – netheid was een gewoonte en een noodzaak – maar zelfs dan was ze veeleisend. De andere stoelen, geen ervan op de juiste manier aan het dek bevestigd, stonden in twee rijen tegenover elkaar, en de golfvrouwen namen plaats terwijl de windvindster van elke vrouw achter haar stoel ging staan. ‘Schijnbaar is het zijn bedoeling dat we op hem wachten. Amylia, zorg dat alle bekers zijn gevuld.’ Ah. Schijnbaar had de vrouw weer eens iets verkeerd gedaan.

Amylia sprong op, trok haar bronskleurige rokken op tot onder haar knieën en rende naar de tafel waarop de wijnkannen stonden. Iets heel verkeerds, schijnbaar. Harine vroeg zich af hoe lang Zaide haar nog zou toestaan gewaden te dragen in plaats van broeken, die veel praktischer waren aan boord van een schip. Het zou zeker een schok voor haar zijn wanneer ze uit het zicht van land waren en de hemden uitgingen. Amylia was van de Bruine Ajah en wilde de Atha’an Miere bestuderen, maar ze kreeg maar weinig tijd voor haar studie. Haar doel was werken, en Zaide zorgde ervoor dat ze dat deed. Ze was hier om de windvindsters alles te leren wat de Aes Sedai wisten. Ze was daar nog steeds van streek over, maar landgebonden onderwijzers, zeldzaam als ze waren, waren nauwelijks een snorhaar hoger in rang dan de dekzwabbers. Aanvankelijk had de vrouw schijnbaar gedacht dat haar waardigheid minstens gelijk was aan die van Zaide! De roede van de dekmeester die haar achterwerk regelmatig raakte, zorgde ervoor dat ze van gedachten veranderde, al ging het langzaam. Amylia had zelfs drie keer geprobeerd te deserteren! Vreemd genoeg kon ze geen Poorten maken, die kennis werd haar zorgvuldig onthouden, en ze had moeten weten dat ze te goed in de gaten werd gehouden om iemand om te kopen voor een plaats aan boord van een volgschip. Ze zou het waarschijnlijk niet snel opnieuw proberen. Volgens zeggen was haar verteld dat een vierde poging haar een openbare afstraffing zou opleveren, gevolgd door een tijdje aan haar enkels in het want. Niemand wilde zich die schande op de hals halen. Zeilvrouwen en zelfs golfvrouwen waren verlaagd tot dekzwabbers na zoiets, en verstopten zichzelf en hun schande graag tussen de menigte mannen en vrouwen die aan de touwen sjorden en de zeilen bedienden.

Harine haalde haar kussen van de stoelzitting en liet het minachtend op het dek vallen, en nam toen plaats aan het einde van de linker-rij, met Shalon achter zich. Ze was de jongste op Mareil na, die tegenover haar zat. Maar Zaide zou slechts één stoel verderop hebben gezeten als ze niet die zes dikke gouden oorringen per oor had en de kettingen waarmee ze verbonden waren. Misschien deden haar oorlellen nog wel pijn van de gaatjes. Dat was een plezierige gedachte. ‘Aangezien hij ons laat wachten, moeten wij hem misschien laten wachten als hij uiteindelijk opdaagt.’ Met haar beker in de hand wuifde ze de ongeruste Aes Sedai weg, die zich naar Mareil haastte. Dom wicht. Wist ze niet dat ze de Vrouwe der Schepen eerst had moeten bedienen, en vervolgens de golfvrouwen op basis van senioriteit?

Zaide speelde met haar geurdoosje, dat aan een heel zware gouden ketting om haar hals hing. Ze droeg ook een brede, strakke halsband van zware gouden schakels; een geschenk van Elayne uit Andor. ‘Hij komt van de Coramoor,’ zei ze droog, ‘aan wie jij had moeten blijven plakken als een zeepok.’ Haar stem verhardde geen ogenblik, maar elk woord was een klap in Harines gezicht. ‘Behalve in geval van bittere noodzaak kan ik niet directer spreken met de Coramoor dan via deze man, aangezien jij ermee hebt ingestemd dat hij niet meer dan drie keer per twee jaar naar me toe hoeft te komen. Door jou moet ik de onbeleefdheid van die man verdragen als hij een ruwe dronkenlap blijkt te zijn die na elke tweede zin naar de reling moet lopen om zijn maag te legen. De ambassadeur die ik naar de Coramoor stuur, zal iemand zijn die weet hoe ze haar bevelen moet opvolgen.’ Pelanna lachte vals. Ze dacht dat iedereen zo was als zij.

Shalon kneep geruststellend in Harines schouder, maar dat had ze niet nodig. Bij de Coramoor blijven? Ze kon op geen enkele manier aan iemand uitleggen, zelfs niet aan Shalon, hoe ruw Cadsuanes methoden waren om te zorgen dat ze haar zin kreeg, of haar volkomen gebrek aan ontzag voor Harines waardigheid. Ze was in naam ambassadeur voor de Atha’an Miere geweest, en ze moest dansen op elk wijsje dat de Aes Sedai floot. Ze wilde wel toegeven, al was het maar alleen aan zichzelf, dat ze bijna had gehuild van opluchting toen ze besefte dat die vervloekte vrouw haar zou laten vertrekken. Bovendien kwamen de visioenen van dat meisje altijd uit. Dat zeiden de Aes Sedai, en zij konden niet liegen. Het was voldoende. Turane glipte de hut binnen en maakte een buiging voor Zaide. ‘De afgevaardigde van de Coramoor is gearriveerd, Scheepsvrouwe. Hij... hij is uit een Poort gestapt op het kwartdek.’ Dit zorgde voor gemompel onder de windvindsters, en Amylia kwam met een ruk overeind alsof ze de roede van de dekmeester weer had gevoeld, ik hoop dat hij je dek niet te zeer heeft beschadigd, Turane,’ zei Zaide. Harine nam een slokje wijn om haar glimlach te verbergen. Schijnbaar zouden ze die man laten wachten, tenminste een tijdje. ‘Helemaal niet, Scheepsvrouwe.’ Turane klonk verbaasd. ‘De Poort ging een goede voet boven het dek open, en hij kwam vanaf een van de dokken van de stad.’