Выбрать главу

‘Ik ben Cemeille din Selaan Langoog, Scheepsvrouwe,’ zei ze hees, ‘zeilvrouwe van de schicht Windrenner. Ik heb zo snel gevaren als ik kon, maar ik vrees dat het te laat is om nog iets te doen. Ik ben op elk eiland tussen Tremalkin en hier gestopt, maar ik was telkens te laat.’ Er liepen tranen over haar wangen, maar ze scheen zich er niet van bewust te zijn.

‘Vertel de Eerste Twaalf je bedroevende nieuws in je eigen woorden en in je eigen tempo,’ zei Zaide vriendelijk. ‘Amylia, geef haar wijn!’ Dat klonk helemaal niet zo vriendelijk. De Aes Sedai sprong op om haar te gehoorzamen.

‘Bijna drie weken geleden,’ zei Cemeille, ‘begonnen de Amayar op Tremalkin het geschenk van de overtocht te vragen naar andere eilanden. Telkens een man en een vrouw naar elk eiland. Degenen die vroegen om Aile Somara, vroegen of men ze in boten buiten het zicht van land konden brengen toen ze hoorden dat de Seanchanen heel Somara in handen hebben.’ Ze pakte een volle beker aan van Amylia, knikte dankbaar en nam een paar slokken. Harine keek Mareil vragend aan, die lichtjes haar hoofd schudde. Geen Amayar had voor zover Harine wist ooit het geschenk van de overtocht gevraagd, maar voor hen was het werkelijk een geschenk waarvoor geen geschenk in ruil werd verwacht. En ze vermeden het zout, hielden hun vissersbootjes dicht bij de kust, dus was het al even vreemd dat ze vroegen om buiten het zicht van het land te worden gebracht. Maar wat was hier zo ernstig aan?

‘Alle Amayar in de havens vertrokken, zelfs degenen die nog geld kregen van de scheepswerven, maar niemand dacht er de eerste twee of drie dagen verder over na.’ De wijn had Cemeilles keel nog niet voldoende gesmeerd, en ze klonk nog steeds hees. Ze wreef met de rug van haar hand over de tranen op haar wangen. ‘Dat deden we pas toen we beseften dat ze geen van allen terug waren gekomen. De landvoogd stuurde mensen naar de dorpen van de Amayar, en zij ontdekten...’ Ze kneep haar ogen dicht. ‘De Amayar waren allemaal dood of stervende. Mannen, vrouwen’ – haar stem brak – ‘kinderen.’

Er steeg rouwgejammer op in de hut, en Harine verbaasde zich toen ze besefte dat ze zelf ook die hoge geluiden voortbracht. Bedroevend genoeg om een anker aan het huilen te maken? Dit zou de hemelen aan het snikken moeten brengen. Geen wonder dat de zeilvrouwe hees was. Hoeveel uren, hoeveel dagen had ze gehuild sinds ze van deze ramp had gehoord?

‘Hoe?’ wilde Pelanna weten toen het gejammer stilviel. Ze leunde met een onthutst gezicht voorover in haar stoel. Ze hield haar geurdoosje onder haar neus alsof de geur ervan de stank van dit nieuws kon verdringen. ‘Een ziekte? Spreek op, vrouw!’

‘Vergif, golfvrouwe,’ antwoordde Cemeille. Ze worstelde om zich te vermannen, maar er bleven tranen over haar wangen lopen. ‘Overal waar ik ben geweest was het hetzelfde. Ze hebben hun kinderen vergif toegediend, waardoor ze in slaap vielen en niet meer wakker werden. Schijnbaar was er niet voldoende van, want veel volwassenen hebben trager werkend vergif gebruikt. Enkelen leefden nog toen we ze vonden en konden nog iets zeggen. De Grote Hand op Tremalkin is gesmolten. De heuvel waar hij op stond is nu een diep gat. Schijnbaar hadden de Amayar Voorspellingen die spraken over de Hand, en toen die vernietigd was dachten ze dat het einde der tijden was gekomen, wat zij het einde van de Illusie noemden. Ze dachten dat het tijd voor hen was om deze... illusie te verlaten’ – ze sprak het woord uit met een bittere lach – ‘die wij de wereld noemen.’ is er niemand gered?’ vroeg Zaide. ‘Helemaal niemand?’ Er glinsterden ook tranen op haar wangen, maar dat kon Harine haar niet kwalijk nemen. Haar eigen wangen waren ook nat. ‘Niemand, Scheepsvrouwe.’

Zaide stond op en straalde ondanks haar tranen overwicht uit, en haar stem klonk vast. ‘De snelste schepen moeten naar alle eilanden worden gestuurd. Zelfs naar die van Aile Somara. We moeten iets doen. Toen het zout voor de eerste maal stilde na het Breken, vroegen de Amayar om onze bescherming tegen schurken en plunderaars, en we zijn hun nog steeds bescherming verschuldigd. Als we nog maar een handjevol overlevenden kunnen vinden, dan zijn we hun dat schuldig.’

‘Ik heb nog nooit zo’n droevig verhaal gehoord.’ Logains stem klonk te luid toen hij naar Zaide toe liep. ‘Maar uw schepen zijn toegezegd aan Bandar Eban. Als u niet voldoende klippers hebt, dan moet u uw andere snelle schepen ook gebruiken. Allemaal, als het nodig is.’

‘Bent u gek én harteloos?’ wilde Zaide weten. Ze zette haar vuisten op haar heupen en zag eruit alsof ze op een kwartdek stond. Haar boze blikken priemden naar Logain. ‘We moeten rouwen. We moeten redden wie we kunnen, en rouwen om de talloze duizenden die we niet kunnen redden.’

Ze had net zo goed kunnen glimlachen, want haar boze blikken deerden Logain niet. Toen hij sprak, scheen het Harine toe dat de ruimte koud werd en het licht dimde. Ze was niet de enige vrouw die haar armen om zich heen sloeg tegen de kilte. ‘Rouwen jullie maar als het moet,’ zei hij, ‘maar rouw dan onderweg naar Tarmon Gai’don.’

23

Oproep tot een zitting

Magla en Salita waren de hele ochtend weg en Romanda had de verstelde bruine tent voor zichzelf, eindelijk eens een kans om te lezen, hoewel de twee niet bij elkaar passende koperen lampen op het tafeltje vaag stonken naar bedorven olie. Tegenwoordig moest je met dat soort dingen leren leven. Misschien zouden sommigen De Vlam, het Zwaard en het Hart ongepast vinden voor haar verworvenheden en positie – als meisje in Far Madding had ze dergelijke boeken niet mogen lezen – maar het was een aangename afwisseling van de droge geschiedenissen en angstaanjagende verslagen over bedervend voedsel. Ze had vroeger wel meegemaakt dat een stuk rundvlees maandenlang zo vers bleef als op de dag dat de koe was geslacht, maar nu faalden de Voorraadkamers een voor een. Sommige mensen mompelden dat er een fout moest zitten in de creatie van Egwene, maar dat was maar geklets. Als een weving eenmaal werkte, dan zou die altijd blijven werken als ze goed werd uitgevoerd, behalve als iemand de weving verstoorde, en Egwenes nieuwe wevingen werkten altijd naar behoren. Dat moest ze de vrouw nageven. En hoe ze ook hun best deden – en ze hadden heel erg hun best gedaan – niemand kon enige inmenging bespeuren. Het was alsof saidar zelf faalde. Dat was ondenkbaar. En onontkoombaar. Het ergste van alles was dat niemand er iets op wist! Zij zeker niet. Een korte pauze met wat verhalen over liefde en avontuur was veel beter dan te peinzen over futiliteit en het volkomen falen van iets wat van nature onfeilbaar was.

De Novice die de tent opruimde was verstandig genoeg om niets over haar in hout gebonden boek te zeggen of er zelfs maar meer dan eens naar te kijken.

Bodewin Cauton was best knap en een intelligent meisje, hoewel ze iets van haar broer had rond haar ogen en behoorlijk wat meer dan ze wilde toegeven in haar hoofd. Ze was ongetwijfeld al hard op weg naar de Groene Ajah, of misschien de Blauwe. Het meisje wilde avonturen beleven, er niet alleen maar over lezen, alsof het leven van een Aes Sedai haar niet al meer dan genoeg avonturen zou brengen. Romanda voelde geen spijt over het pad van het meisje. De Gele zuster had meer dan genoeg andere geschikte Novices kunnen kiezen. Het was natuurlijk uitgesloten dat ze een van de oudere vrouwen zou aanvaarden, maar dan nog was er een overdaad aan keuze. Ze probeerde zich te concentreren op de bladzijde. Ze vond het verhaal van Birgitte en Gaidal Cain erg mooi. De tent was niet bijzonder groot en stond nogal vol. Er stonden drie harde veldbedden van tentdoek, nauwelijks zachter gemaakt door de dunne matrassen met bultige wol erin, drie stoelen met ladderruggen die duidelijk door verschillende ambachtslieden waren gemaakt, een gammele wastafel met een gebarsten spiegel en een blauwe kan in een witte kom. De tafel was verstevigd met een blokje hout onder een van de poten, en er stonden ook nog kisten met koperen banden voor kleding, bedlinnen en persoonlijke bezittingen. Als Gezetene had ze de tent voor zichzelf kunnen hebben, maar ze vond het wel prettig om Magla en Salita in de gaten te kunnen houden. Ze zaten dan wel allemaal voor de Gele Ajah, maar dat was geen reden om te goed van vertrouwen te zijn. Magla was kennelijk haar bondgenote in de Zaal, maar ze deed veel te vaak wat ze zelf wilde, en Salita deed maar zelden iets anders. Toch was het behalve druk ook onhandig. Bodewin had het druk, vooral met het opbergen van de gewaden en muilen die Salita overal op de versleten tapijten liet slingeren. Die vrouw was lichtzinnig genoeg om een Groene te zijn. Ze ging elke morgen door haar hele kledingverzameling heen! Ze dacht waarschijnlijk dat Romanda’s kamenierster de boel wel zou opruimen – ze scheen altijd te denken dat Aelmara evenzeer haar diende als Romanda – maar Aelmara had Romanda jaren gediend voordat ze met pensioen ging en weer terug was gekomen, en had haar bovendien helpen ontsnappen uit Far Madding, korte tijd na een misverstandje. Ze peinsde er niet over om Aelmara te vragen om ook nog eens voor een andere zuster te zorgen.