‘Is dat reden genoeg voor je, Nisao?’ Romanda kon nu moeilijk het boek onder haar kussen vandaan halen zonder dat de vrouw het merkte. Ze verschoof weer, maar ze kon niet lekker zitten op dat ding. Ze zou er nog een blauwe plek van krijgen. Nisao draaide haar tinnen kom rond op tafel, maar wendde haar blik nog steeds niet af. ‘Het is mijn voornaamste reden. Eerst dacht ik dat ze zou eindigen als jouw huisdier. Of dat van Lelaine. Later, toen het duidelijk was dat ze jullie allebei had ontweken, dacht ik dat Siuan haar leidsels in de hand had, maar ik kwam er al snel achter dat ik het mis had. Siuan is haar onderwijzeres geweest, dat weet ik zeker, en raadsvrouwe, en misschien zelfs haar vriendin, maar ik heb wel eens gezien dat Egwene haar tegenhield. Niemand houdt de leidsels van Egwene Alveren vast. Ze is intelligent, opmerkzaam, ze leert snel en ze is handig. Zij kan wel eens een van de grote Amyrlins worden.’ De vogelachtige zuster lachte plotseling blaffend. ‘Besef je dat ze de langst zittende Amyrlin in de geschiedenis zal worden? Niemand zal ooit lang genoeg leven om haar in te halen, behalve als ze besluit eerder af te treden.’ Haar glimlach vervaagde tot een ernstige, misschien bezorgde blik. Niet omdat ze de gebruiken had overtreden. Nisao hield haar gezicht zorgvuldig in de plooi, maar haar ogen stonden geknepen. ‘Als we Elaida van haar zetel krijgen, tenminste.’
Het was verontrustend om haar eigen gedachten van een ander te horen, met verbeteringen. Een grote Amyrlin? Nou ja! Het zou vele jaren duren voor ze wisten of dat zou gebeuren. Maar of Egwene die buitengewone en onwaarschijnlijke prestatie zou kunnen leveren of niet, ze zou ontdekken dat de Zaal veel minder inschikkelijk was zodra haar oorlogsmacht verdwenen was. Romanda Cassin zou dat zeker zijn. Ontzag was één ding, een schoothondje worden iets heel anders. Ze stond op, zogenaamd om haar donkergele rokken te schikken, haalde het boek onder het kussen vandaan en probeerde het onopvallend te laten vallen. Het boek kwam met een bons op het tapijt terecht, en Nisao’s wenkbrauwen gingen omhoog. Romanda negeerde het en duwde het boek met haar voet onder de rand van de tafel.
‘Dat lukt wel.’ Ze legde meer overtuiging in haar stem dan ze eigenlijk voelde. De vreemde onderhandelingen en Egwenes aanhoudende gevangenschap gaven haar stof tot nadenken, laat staan de beweringen van het meisje dat ze Elaida van binnenuit kon ondermijnen. Hoewel het scheen dat de helft van haar werk al door anderen was gedaan, als haar verslag over de situatie in de Toren juist was. Maar Romanda geloofde het omdat ze wel moest. Ze was niet van plan om de rest van haar leven geen contact meer te hebben met haar Ajah, of straf te aanvaarden totdat Elaida vond dat ze weer volledig Aes Sedai mocht zijn. Ze was niet van plan om Elaida a’Roihan te aanvaarden als Amyrlin. Dan nog liever Lelaine, en dat wilde wat zeggen, want een van Romanda’s redenen om Egwene te verheffen, was dat de stola en staf zo bij Lelaine uit de buurt werden gehouden. Ongetwijfeld dacht Lelaine hetzelfde over haar. ‘En ik zal Lelaine in niet mis te verstane bewoordingen laten weten dat je alle vragen mag stellen die je wilt. We moeten die moorden oplossen, en de moord op een zuster gaat alle zusters aan. Wat heb je tot nu toe ontdekt?’ Het was misschien geen beschaafde vraag, maar als Gezetene had je bepaalde voorrechten. Tenminste, dat had ze zelf altijd gevonden.
Nisao leek zich niet te storen aan de ondervraging en aarzelde niet voor ze antwoordde. ‘Heel weinig, vrees ik,’ zei ze spijtig, terwijl ze fronsend in haar theekom keek. ‘Ik dacht dat er een of ander verband moest zijn tussen Anaiya en Kairen, een reden waarom zij werden uitgekozen, maar alles wat ik tot nu toe heb ontdekt is dat ze vele jaren goede vriendinnen zijn geweest. De Blauwe zusters noemden hen en nog een andere Blauwe, Cabriana Mecandes, “de drie”, omdat ze zo hecht waren. Maar ze hielden ook allemaal hun mond dicht. Niemand herinnert zich dat ze met anderen over hun bezigheden praatten, dat deden ze alleen met elkaar. Hoe dan ook, vriendschap lijkt me een zwak motief voor moord. Ik hoop dat ik een reden kan vinden waarom iemand hen zou willen vermoorden, vooral een man die kan geleiden, maar ik geef toe dat ik niet veel hoop heb.’
Romanda fronste haar voorhoofd. Cabriana Mecandes. Ze schonk niet veel aandacht aan de andere Ajahs – alleen de Gele Ajah had werkelijk een nuttige functie; hoe kon je hun passies vergelijken met helen? – maar bij die naam ging er een klein belletje achter in haar hoofd rinkelen. Waarom? Het zou haar wel te binnen schieten. Het kon niet belangrijk zijn. ‘Een beetje hoop kan uitgroeien tot een verrassende vrucht, Nisao. Dat is een oud gezegde in Far Madding, en het is waar. Ga door met je onderzoek. In Egwenes afwezigheid kun je je bevindingen aan mij melden.’
Nisao knipperde met haar ogen en even verstrakte haar kaak, maar of ze er nu blij mee was dat ze verslag mocht uitbrengen aan Romanda of niet, ze kon weinig anders doen dan gehoorzamen. Ze kon nauwelijks zeggen dat Romanda zich met haar eigen zaken moest bemoeien. Moord was geen zaak van één zuster. Bovendien had Magla misschien haar zin gekregen met die belachelijke keuze voor de derde Gele Gezetene, maar Romanda had met gemak de positie van Eerste Weefster bemachtigd. Ze was immers het hoofd van de Gele Ajah geweest voordat ze met pensioen ging, en zelfs Magla had zich niet tegen haar willen uitspreken. De positie ging gepaard met veel minder macht dan ze had gewenst, maar ze kon tenminste in de meeste dingen rekenen op gehoorzaamheid. Van Gele zusters in ieder geval.
Terwijl Nisao haar ban tegen afluisteren uiteen liet vallen, dook Theodrin de tent in. Ze droeg haar stola over haar schouders en armen om de lange franje te tonen, zoals pas verheven zusters vaak deden. De slanke Domani had Bruin gekozen en Egwene had haar die stola gegeven, maar de Bruine Ajah had zelfs nadat ze haar hadden aanvaard niet geweten wat ze met haar aan moesten. Ze leken haar grotendeels te negeren, wat helemaal fout was, dus had Romanda haar opgenomen. Theodrin probeerde zich te gedragen alsof ze werkelijk Aes Sedai was, maar leek meer op een verstandig en evenwichtig meisje. Ze spreidde haar bruine wollen rokken in een kniks. Een kleine kniks, maar toch een kniks. Ze besefte maar al te goed dat ze geen recht had op de stola tot ze was beproefd. En geslaagd. Het zou wreed zijn geweest om haar dat niet te laten inzien. ‘Lelaine heeft een zitting van de Zaal bijeengeroepen,’ zei ze ademloos. ‘Ik heb niet kunnen achterhalen waarom. Ik ben hierheen komen rennen, maar ik wilde niet storen terwijl de ban actief was.’
‘En terecht,’ zei Romanda. ‘Nisao, wil je me verontschuldigen? Ik moet gaan kijken wat Lelaine wil.’ Ze greep haar stola met gele franje van een van de kledingkisten, drapeerde hem over haar armen en keek in de gebarsten spiegel naar haar kapsel voordat ze de anderen naar buiten stuurde en afscheid nam. Ze dacht niet dat Nisao zou gaan kijken wat die bons had veroorzaakt als ze alleen in de tent was achtergebleven, maar het was beter om geen risico’s te nemen. Aelmara zou het boek terugleggen waar het hoorde, bij enkele gelijksoortige boeken in de kist met Romanda’s persoonlijke bezittingen. Daarop zat een heel stevig slot met slechts twee sleutels, een ervan zat in haar riembuidel en de andere in die van Aelmara. Het was een frisse ochtend, maar het was ineens lente geworden. De donkere wolken die zich samenpakten achter de gebarsten top van de Drakenberg zouden regen brengen in plaats van sneeuw, hoewel ze hoopte dat die niet op het kamp zou vallen. Veel tenten lekten, en de weggetjes ertussen waren nu al een modderpoel. Paardenkarren met voorraden spetterden modder vanaf hun hoge wielen terwijl ze nieuwe karrensporen maakten. De meeste werden bestuurd door vrouwelijke menners, maar een aantal door grijsharige mannen. Er werden nu maar zeer beperkt mannen toegelaten tot het kamp van de Aes Sedai. Toch schreed bijna elke zuster die ze zag omgeven door de gloed van saidar over de oneffen looppaden, gevolgd door haar zwaardhand als ze die had. Romanda weigerde de Bron te omhelzen als ze naar buiten ging – iemand moest een voorbeeld stellen nu alle zusters in het kamp zo gespannen waren als scheerlijnen – maar ze was zich bijzonder bewust van het gemis. En ook van het gemis van een zwaardhand. Het was allemaal goed en wel om de meeste mannen uit het kamp te weren, maar een moordenaar zou zich daar waarschijnlijk niet zoveel van aantrekken.