Janya zat op een bank van de Bruine Ajah en kneep in gedachten verzonken haar ogen samen. Alhoewel, dat ze haar ogen samenkneep hoefde niet per se te betekenen dat ze in gedachten verzonken was, want zelfs als je met haar stond te praten leek ze aan iets anders te denken. Misschien had ze gewoon slechte ogen. De rest van de banken was echter nog leeg. Romanda wenste dat ze het nog wat rustiger aan had gedaan. Ze was liever de laatste geweest die binnenkwam dan een van de eersten. Ze aarzelde een ogenblik en liep toen naar Lelaine toe. ‘Zou je me een aanwijzing willen geven over waarom je de Zaal bijeen hebt geroepen?’
Lelaine keek haar aan met een vermaakte glimlach die toch onplezierig was. ‘Je kunt net zo goed wachten tot er voldoende Gezetenen aanwezig zijn om te beginnen. Ik herhaal mezelf niet graag. Maar ik kan je dit vertellen: het wordt dramatisch.’ Ze keek naar de gestreepte stola en Romanda verkilde. Ze liet dat echter niet blijken maar ging op haar bank zitten tegenover die van Lelaine. Toch kon ze niet verhinderen dat ze zelf ook onbehaaglijk naar de stola keek. Was dit een of andere poging om Egwene af te zetten? Het leek onwaarschijnlijk dat de andere vrouw iets kon zeggen wat haar ervan zou overtuigen om voor de hogere overeenstemming te gaan staan. Of veel van de andere Gezetenen, aangezien ze dan weer terug zouden zijn bij de machtsstrijd tussen haar en Lelaine, en hun positie ten opzichte van Elaida zou verzwakken. Maar Lelaines zelfvertrouwen was onrustbarend. Ze streek haar gezicht glad en wachtte kalm. Er zat niets anders op.
Kwamesa rende bijna het paviljoen binnen, ontstemd omdat ze niet de eerste was, en ging bij Delana zitten. Salita verscheen, donker en met koele ogen in een groen gewaad met gele banden en geel borduursel op de boezem, en plotseling liep het vol. Lyrelle schreed naar binnen, sierlijk en bevallig in blauwe brokaatzijde, en nam haar plaats in bij de Blauwe zusters; vervolgens arriveerden Saroiya en Aledrin al smoezend, de volslanke Domani bijna slank vergeleken met de forse Taraboonse. Terwijl ze hun plaatsen innamen op de Witte banken, sloot Samalin met haar vossengezichtje zich aan bij Faiselle en Malind, en dribbelde de kleine Escaralde naar binnen. Ze dribbelde! En ze kwam nog wel uit Far Madding. Zij zou beter moeten weten.
‘Varilin is in Darein, geloof ik,’ zei Romanda toen Escaralde naast Janya ging zitten, ‘maar zelfs als enkele anderen later komen zijn we al met meer dan elf. Wil je al beginnen, Lelaine, of wil je nog wachten?’
‘Ik wil beginnen.’
‘Wens je een formele zitting?’
Lelaine glimlachte weer. Ze was heel vrijgevig met haar glimlach vanochtend, maar haar gezicht warmde er niet door op. ‘Dat is niet nodig, Romanda.’ Ze herschikte haar rokken een beetje. ‘Maar ik wil wel graag dat hetgeen hier gezegd wordt, voorlopig wordt Verzegeld tot de Zaal.’ Er klonk gemompel van de toenemende menigte zusters die achter de banken en buiten het paviljoen stonden. Zelfs enkele Gezetenen toonden zich verbaasd. Als het geen formele zitting was, waarom moest dat wat gezegd werd dan zo worden bewaakt? Romanda knikte echter alsof het het meest redelijke verzoek ter wereld was. ‘Laat iedereen vertrekken die geen zetel heeft. Aledrin, wil jij ons afschermen?’
Ondanks haar donkergouden haar met een zijige glans en haar grote, glanzende bruine ogen was de Witte zuster uit Tarabon niet knap. Ze had echter een goed verstand, en dat was veel belangrijker. Ze stond op en leek te twijfelen of ze de formele woorden moest uitspreken, maar weefde uiteindelijk een ban tegen afluisteren rond het paviljoen en hield die vast. Het gemompel vervaagde terwijl zusters en zwaardhanden door die ban liepen, tot de laatste vertrokken was en er een stilte neerdaalde. Ze bleven echter schouder aan schouder in rijen op de loopplanken staan kijken, de zwaardhanden achteraan, zodat iedereen het kon zien.
Lelaine schikte haar stola en stond op. ‘Een Groene zuster die naar Egwene vroeg, werd naar mij toe gebracht.’ De Groene Gezetenen verschoven op hun bank en keken elkaar aan, ongetwijfeld omdat ze zich afvroegen waarom de zuster niet naar hen toe was gebracht. Lelaine deed alsof ze het niet merkte. ‘Ze vroeg niet naar de Amyrlin Zetel, maar naar Egwene Alveren. Ze had een voorstel dat tegemoetkwam aan enkele van onze behoeften, hoewel ze er tegen mij niet al te veel over wilde zeggen. Moria, wil je haar halen zodat ze haar voorstel aan de Zaal kan voorleggen?’ Ze ging weer zitten. Moria liep het paviljoen uit, nog steeds fronsend, en de menigte buiten maakte net voldoende plaats om haar door te laten. Romanda zag dat zusters probeerden haar vragen te stellen, maar ze negeerde hen, stak de straat over en verdween in het kwartier van de Blauwe Ajah. Romanda had zelf ook wel tien vragen die ze in de tussentijd wilde stellen, maar zelfs tijdens een informele zitting zouden vragen op dit ogenblik onbetamelijk zijn. De Gezetenen wachtten echter niet in stilte. Bij elke Ajah behalve de Blauwe gingen de vrouwen staan, zodat ze zachtjes met elkaar konden praten. Behalve de Blauwe én de Gele. Salita stond op en liep naar Romanda’s platform, maar Romanda stak een hand op zodra Salita haar mond opende. ‘Wat valt er te bespreken voordat we weten wat het voorstel is, Salita?’
Het ronde gezicht van de Tyreense Gezetene was even onpeilbaar als een steen, maar even later knikte ze en ging terug naar haar plaats. Ze was niet dom, verre van. Gewoon ongeschikt. Eindelijk keerde Moria terug. Ze had een lange vrouw bij zich, gekleed in een donkergroen gewaad en met donkere haren die met een zilveren kam strak achterover werden gehouden uit haar strenge ivoorkleurige gezicht; iedereen ging weer op de banken zitten. Drie mannen met zwaarden op hun heup volgden haar tussen de toekijkende zusters door het paviljoen in. Dat was ongebruikelijk. Heel ongebruikelijk wanneer zaken al waren Verzegeld tot de Zaal. Romanda lette echter aanvankelijk niet echt op ze. Ze had niet veel belangstelling voor zwaardhanden sinds haar laatste was overleden, een flink aantal jaren geleden. Maar iemand onder de Groene zusters haalde geschrokken adem, en Aledrin gaf een kreetje. Ze gaf echt een kreetje! En ze staarde naar de zwaardhanden. Ze moesten wel zwaardhanden zijn, en niet enkel omdat ze de Groene zuster volgden. De dodelijke gratie van een zwaardhand was onmiskenbaar.
Romanda keek nog eens en maakte toen zelf ook bijna geluid. De mannen waren heel verschillend, leken alleen op elkaar zoals een luipaard op een leeuw lijkt, maar een van hen, een knappe zongebruinde jongen met zijn haar in vlechten met klokjes en helemaal in het zwart gekleed, droeg pinnen op de hoge kraag van zijn overjas. Een zilveren zwaard en een kronkelend dier met manen in rood en goud. Ze had er genoeg beschrijvingen van gehoord om te weten dat hij een Asha’man was. Een Asha’man die was gebonden, schijnbaar. Malind greep haar rokken bijeen, sprong van haar bank en rende naar buiten. Toch niet uit angst? Hoewel Romanda moest toegeven dat ze zich zelf ook wat onbehaaglijk voelde.
‘Je bent niet een van ons,’ zei Janya, en sprak zoals gewoonlijk weer eens voor haar beurt. Ze boog voorover en tuurde naar de net aangekomen zuster. ‘Ik neem aan dat je niet bent gekomen om je bij ons aan te sluiten?’
De Groene zuster vertrok haar mond in een duidelijk blijk van afkeer. ‘Dat heb je goed,’ zei ze in een sterke Taraboonse tongval. ‘Mijn naam is Merise Haindehl, en ik sluit me niet aan bij zusters die tegenover andere zusters willen staan terwijl het lot van de wereld in de waagschaal ligt. Onze vijand is de Schaduw, geen vrouwen die de stola dragen zoals wij.’ Er klonk gemompel in het paviljoen, boze stemmen maar ook, dacht Romanda, beschaamde stemmen. ‘Als je afkeurt wat wij doen,’ vervolgde Janya, alsof ze het recht had te spreken voor Romanda, ‘waarom breng je ons dan een voorstel?’
‘De Herrezen Draak vroeg het aan Cadsuane, en Cadsuane vroeg het aan mij,’ antwoordde Merise. De Herrezen Draak? Plotseling was de spanning in de Zaal te snijden, maar de vrouw ging door alsof ze het niet opmerkte, in feite is het niet mijn voorstel. Jahar, spreek tot ze.’
De zongebruinde jongeling stapte naar voren. Toen hij langs Merise liep, klopte ze hem bemoedigend op de schouder. Romanda’s ontzag voor haar nam toe. Een Asha’man binden was al een prestatie op zich. Er eentje op de schouder kloppen alsof hij een jachthond was, vergde een mate van moed en zelfvertrouwen waarover Romanda zelf waarschijnlijk niet beschikte.