Silviana keek haar met een blik vol voldoening aan terwijl ze de muil teruglegde in de smalle kast tegenover de spiegel. ‘Ik denk dat ik van het begin af aan je volle aandacht had, anders zou ik harder hebben geslagen,’ zei ze droog, kloppend op de knoedel op haar hoofd, ik denk hoe dan ook dat ik je niet snel terug zal zien. Ik heb vragen gesteld zoals je had verzocht. Melare was daar ook al mee begonnen. De vrouw heet inderdaad Leane Sharif, hoewel het Licht mag weten hoe...’ Ze liet haar woorden wegsterven, schudde haar hoofd, trok haar stoel weer achter haar schrijftafel en ging zitten. ‘Ze was erg ongerust over je, nog meer dan over zichzelf. Je mag haar in je vrije tijd bezoeken. Als je vrije tijd hébt. Ze zit in de open cellen. En nu kun je maar beter opschieten als je nog iets wilt eten voor je eerste les.’
‘Dank je,’ zei Egwene, en wendde zich naar de deur. Silviana zuchtte diep. ‘Geen kniks, kind?’ Ze doopte haar pen in de zilveren inktpot en begon met een net, nauwkeurig handschrift te schrijven in het straffenboek. ik zie je om het middaguur. Schijnbaar zul je je eerste twee maaltijden terug in de Toren staande moeten gebruiken.’
Egwene had het daarbij kunnen houden, maar ’s nachts, terwijl ze wachtte tot de Gezetenen zich verzamelden in de Zaal in Tel’aran’rhiod, had ze besloten over de spitsroeden die ze moest lopen. Ze was van plan om te vechten, maar op zo’n manier dat het leek alsof ze meegaand was. Tot op zekere hoogte, althans. Binnen de grenzen die ze voor zichzelf bepaalde. Als ze alle bevelen weigerde zou ze enkel opstandig lijken – en zou ze misschien worden opgesloten in een cel, waar ze niets zou kunnen doen – maar sommige bevelen moest ze naast zich neerleggen als ze een flintertje waardigheid over wilde houden. En dat wilde ze. Meer dan een flintertje. Ze zou hen niet laten ontkennen wie ze was, hoe ze er ook op aandrongen. ‘De Amyrlin Zetel maakt voor niemand een kniks,’ zei ze kalm, al wist ze heel goed welke respons dat zou oproepen. Silviana’s gezicht verstrakte en ze pakte haar pen weer op. ‘En ik zie je ook rond etenstijd. Ik stel voor dat je nu vertrekt zonder nog iets te zeggen, behalve als je de hele dag over mijn knie wilt blijven liggen.’ Egwene vertrok zwijgend. En zonder een kniks. Spitsroeden, als een gespannen draad over een diepe put. Maar ze moest eroverheen lopen. Tot haar verbazing liep Alviarin buiten in de gang te ijsberen, gewikkeld in haar stola met witte franje en met haar armen om zich heen geslagen, starend naar iets in de verte. Ze wist dat de vrouw niet langer Elaida’s Hoedster was, al wist ze niet waarom Alviarin zo plotseling was afgezet. Verspieden in Tel’aran’rhiod leverde alleen flarden en korte blikken op; het was op zoveel manieren een onzekere weerspiegeling van de wakende wereld. Alviarin moest haar hebben horen schreeuwen, maar vreemd genoeg voelde Egwene geen schaamte. Ze streed een merkwaardige strijd, en in de strijd liep je verwondingen op. De doorgaans ijzige Witte zuster leek vandaag niet zo koel. In feite leek ze behoorlijk geagiteerd, haar lippen vaneen en haar ogen vurig. Egwene zei niets, terwijl Alviarin haar enkel onheilspellend aankeek voordat ze Silviana’s studeervertrek binnenging. Spitsroeden.
Een stukje verderop in de gang stonden twee Rode zusters te kijken, de een met een rond gezicht en de andere slank, beide met koele ogen en hun stola’s om hun armen gedrapeerd zodat de lange rode franje duidelijk te zien was. Niet dezelfde twee die er waren geweest toen ze wakker werd, maar ze waren daar niet toevallig. Ze waren niet echt bewakers, maar ook niet echt géén bewakers. Egwene maakte ook voor hen geen kniks. Ze keken haar uitdrukkingsloos aan. Voordat ze meer dan zes stappen over de rood met gele vloertegels had gezet, hoorde ze achter zich het gehuil van pijn van een vrouw beginnen, nauwelijks gedempt door de dikke deur naar Silviana’s studeerkamer. Dus Alviarin werd ook gestraft, en het was niet best als ze nu al zo hard krijste. Behalve als zij ook probeerde de pijn te omhelzen, wat onwaarschijnlijk leek. Egwene wenste dat ze wist waarom Alviarin werd gestraft, en of die straf was opgelegd. Een generaal had verkenners en ogen-en-oren om hem over zijn vijand te berichten. Zij had alleen haar eigen ogen en haar eigen oren, en het weinige wat ze kon ontdekken in de Ongeziene Wereld. Elk beetje kennis zou echter nuttig kunnen blijken, dus moest ze er overal naar spitten.
Ochtendmaal of niet, ze ging naar haar kamertje in de Novicekwartieren terug om haar gezicht te wassen met koud water en haar haren te kammen. Die kam, die in haar riembuidel had gezeten, was een van de weinige persoonlijke bezittingen die ze nog had. Afgelopen nacht waren de kleren die ze had gedragen toen ze gevangen werd genomen ineens verdwenen en vervangen door het wit van de Novices, maar de gewaden en onderrokken aan haken aan de witte muur waren echt die van haar. Ze had ze laten opbergen toen ze tot Aanvaarde was verheven, en in de zomen zaten nog steeds de kleine bandjes met haar naam erop geborduurd. In de Toren werd nooit iets verspild. Je wist nooit wanneer een meisje een stel oude kleren zou passen. Maar hoewel ze niets anders had om aan te trekken dan het wit van Novices, maakte dat haar nog geen Novice, wat Elaida en de anderen ook geloofden.
Pas toen ze er zeker van was dat haar gezicht niet langer rood was en ze er even kalm uitzag als ze zich voelde, vertrok ze. Als je maar weinig wapens had, kon je verschijning er daar een van zijn. Dezelfde twee Rode zusters wachtten op de gaanderij om haar te schaduwen. De eetzaal van de Novices was op de onderste verdieping van de Toren, naast de hoofdkeuken. Het was een grote ruimte met witte muren, eenvoudig ondanks de vloertegels in alle Ajahkleuren. Het stond er vol met tafels, elk ervan groot genoeg voor zes of acht vrouwen op smalle bankjes. Er zaten honderd of meer in het wit geklede vrouwen aan die tafels, kletsend bij hun ochtendmaal. Elaida moest opgetogen zijn over hun aantal. De Toren had in jaren niet meer zoveel Novices gehad. Ongetwijfeld hadden sommigen zelfs juist door het nieuws over de brekende Toren de gedachte gekregen om naar Tar Valon te komen. Egwene was niet onder de indruk. Deze vrouwen vulden nog maar nauwelijks de halve eetzaal, en één verdieping hoger was er nog een, precies eender, die al eeuwen dicht was. Zodra de Toren weer onder haar gezag stond, zou ze die tweede keuken weer laten openen en dan nog zouden de Novices in ploegen moeten eten, iets wat sinds lang voor de Trollok-oorlogen niet meer was voorgekomen.
Nicola zag haar zodra ze binnenliep – het leek wel alsof die vrouw naar haar had uitgekeken – en gaf de Novices naast zich een por. In een golfbeweging daalde er stilte neer over de tafels, en iedereen keek toe terwijl Egwene door het middenpad schreed. Ze keek niet op of om.
Halverwege de keuken stak een kleine, slanke Novice met lang donker haar plotseling een voet uit en liet haar struikelen. Egwene wist nog net haar evenwicht te bewaren en draaide zich koel om. Nog een worsteling. De jonge vrouw had het bleke uiterlijk van een Cairhienin. Egwene was er vrij zeker van dat ze snel zou worden beproefd om te worden Aanvaard, behalve als ze andere tekortkomingen had. Maar de Toren was goed in staat om dat soort dingen op te sporen. ‘Hoe heet je?’ zei ze.
‘Alvistere,’ antwoordde de jonge vrouw, en haar tongval bevestigde Egwenes vermoeden. ‘Waarom vraag je dat? Zodat je het kunt doorvertellen aan Silviana? Het zal je niet helpen. Niemand hier heeft iets gezien.’
‘Dat is jammer, Alvistere. Je wilt Aes Sedai worden en de mogelijkheid om te liegen opgeven, maar je wilt wel dat anderen voor je liegen. Zie je de tegenstelling daarin?’ Alvistere kleurde. ‘Wie ben jij om tegen me te preken?’
‘Ik ben de Amyrlin Zetel. Een gevangene, maar nog steeds de Amyrlin Zetel.’
Alvisteres toch al grote ogen werden nog groter, en er klonk gefluister in de zaal terwijl Egwene doorliep naar de keuken. Ze hadden niet gedacht dat ze die titel nog steeds zou gebruiken terwijl ze gekleed was in het wit en tussen hen sliep. Ze konden die gedachte maar beter snel laten varen.