De keuken was een grote ruimte met een hoge zoldering. Op de vloer lagen grijze tegels; de spitten in de lange stenen haard stonden stil, maar de ijzeren fornuizen en ovens straalden nog voldoende warmte uit. Het zweet zou haar meteen zijn uitgebroken als ze niet wist hoe ze de warmte moest negeren. Ze had vaak genoeg in deze keuken gewerkt, en schijnbaar zou ze dat weer doen. De keuken werd aan drie kanten omgeven door eetzalen, voor de Aanvaarden, voor de Aes Sedai en voor de Novices. Laras, de Meesteres der Keukens, waggelde met een bezweet gezicht rond in een smetteloos wit schort dat groot genoeg was om drie gewaden voor Novices van te maken. Ze zwaaide met haar lange houten lepel als een scepter terwijl ze koks en hulpkoks en keukenhulpen aanstuurde, die even snel voor haar renden als ze voor een koningin zouden hebben gedaan. Misschien nog wel sneller. Een koningin zou niet gauw een klets met haar scepter uitdelen als je te langzaam was.
Een heleboel maaltijden werden op dienbladen gezet, soms van bewerkt zilver, soms van besneden hout en soms verguld, en door de deur naar de eetzaal van de zusters gedragen. Dit werd niet gedaan door keukenbedienden met de Witte Vlam van Tar Valon op hun boezem, maar door statige vrouwen in goed gesneden wol met af en toe wat borduurwerk, de persoonlijke bedienden van zusters, die de lange klim naar de Ajahkwartieren zouden maken. Elke Aes Sedai kon in haar eigen vertrekken eten als ze dat wenste, hoewel ze dan wel moest geleiden om het eten weer op te warmen, maar de meesten van hen vonden een beetje gezelschap tijdens de maaltijd wel prettig. Dat was tenminste voorheen zo. Die gestage stroom vrouwen die wegliep met dienbladen bedekt met doeken, bevestigde dat de Witte Toren vol haarscheurtjes zat. Daar zou ze zich verheugd over moeten voelen. Elaida stond op een voetstuk dat op het punt stond onder haar in te storten. Maar de Toren was haar thuis. Ze voelde zich alleen maar bedroefd. En ook boos op Elaida. Die vrouw verdiende het om te worden neergesabeld, al was het maar om wat ze de Toren had aangedaan sinds ze de stola en staf had verkregen! Laras keek haar langdurig aan en trok haar kin in tot het er vier waren. Toen stak ze haar lepel weer in de lucht en keek ze over de schouder van een van de hulpkoks. Laras had ooit geholpen om Siuan en Leane te laten ontsnappen, dus was ze niet bijzonder trouw aan Elaida. Zou ze nu weer iemand helpen? Ze deed in ieder geval alle mogelijke moeite om niet nog eens in Egwenes richting te kijken. Een andere hulpkok die haar waarschijnlijk niet kon onderscheiden van enige andere Novice, een glimlachende vrouw die nog werkte aan een tweede kin, gaf haar een houten dienblad. Er stonden een grote kom stomende thee en een dik, wit geglazuurd bord met brood, olijven en kruimige witte kaas op. Toen Egwene het meenam naar de eetzaal, viel er weer een stilte, en weer keek iedereen naar haar. Natuurlijk. Ze wisten dat ze bij de Meesteres der Novices was geroepen. Ze wilden zien of ze staande zou eten. Eigenlijk wilde ze zich heel voorzichtig op de harde houten bank laten zakken, maar ze dwong zich om gewoon te gaan zitten. Daardoor laaiden de vlammen weer op, natuurlijk. Niet zo sterk als eerder, maar genoeg om onwillekeurig te verschuiven. Vreemd genoeg had ze niet echt de neiging om te grimassen of te blijven bewegen. Wel om te gaan staan, dat wel. De pijn was een deel van haar. Ze aanvaardde het zonder te vechten. Ze probeerde de pijn te verwelkomen, maar dat leek nog te hoog gegrepen. Egwene scheurde een stukje van het brood af – ook hier zaten er blijkbaar graanklanders in het meel – en langzaam begonnen de gesprekken weer, zachtjes omdat Novices niet te veel lawaai mochten maken. Ook aan haar tafel werden de gesprekken hervat, hoewel niemand moeite deed om haar erbij te betrekken. Dat was best. Ze was hier niet om vriendinnen te maken onder de Novices. Of om door hen als gelijke te worden gezien. Nee, haar doel was heel iets anders. Toen ze haar dienblad had teruggebracht naar de keuken en samen met de andere Novices de eetzaal uit liep, werd ze opgewacht door weer een ander stel Rode zusters. Een van hen was Katerine Alruddin, vosachtig in haar weelderige grijze rokken met rode banden, haar ravenzwarte haren in slagen tot op haar middel en haar stola om haar ellebogen geslagen.
‘Drink dit op,’ zei Katerine keizerlijk, en stak een tinnen kom uit in haar slanke hand. ‘Alles opdrinken, hoor.’ De andere Rode, donker en met een vierkant gelaat, schikte ongeduldig haar stola en grimaste. Schijnbaar beviel het haar niet dat ze zelfs maar met een bediende kon worden verward. Of misschien was het afkeer van hetgeen er in de kom zat.
Egwene onderdrukte een zucht en dronk. De slappe dolkwortelthee zag eruit als water met een lichtbruin kleurtje. Het smaakte ook naar water, met een klein beetje munt. Het was meer de gedachte aan munt dan de smaak zelf. Ze had haar eerste kom gedronken toen ze net wakker was, toen de Rode zusters die haar bewaakten er genoeg van hadden en verder wilden met hun eigen dingen. Katerine had iets te lang gewacht, maar zelfs zonder deze kom betwijfelde Egwene of ze voorlopig met enige kracht zou kunnen geleiden. Zeker niet met voldoende kracht om iets uit te halen.
‘Ik wil niet te laat komen voor mijn eerste les,’ zei ze, en gaf de kom terug. Katerine nam hem aan, hoewel ze daar zelf verbaasd over leek te zijn. Egwene schreed achter de Novices aan voordat de zuster bezwaar kon maken. Of eraan dacht haar te vermanen omdat ze geen kniks had gemaakt.
Die eerste les, in een eenvoudige vensterloze kamer waar tien Novices op banken zaten waar er meer dan dertig op pasten, was even rampzalig als ze had verwacht. Maar het was niet rampzalig voor haar, hoe het ook eindigde. De onderwijzeres was Idrelle Menford, een magere vrouw met harde ogen die al Aanvaarde was toen Egwene voor het eerst naar de Toren kwam. Ze droeg nog steeds het witte gewaad met de zeven gekleurde banden om de zomen en bij de polsen.
Egwene nam plaats aan het uiteinde van een bank, weer zonder rekening te houden met haar pijnlijke plekken. Het was minder geworden, maar niet veel minder. Adem de pijn in.
Idrelle stond op een verhoginkje voor in de ruimte en keek met meer dan een beetje genoegzaamheid langs haar lange neus naar Egwene, die weer in het wit was gekleed. Haar altijd aanwezige frons verzachtte er bijna door. ‘Jullie hebben allemaal het maken van eenvoudige vuurbollen onder de knie,’ zei ze tegen de klas, ‘maar laten we eens kijken wat ons nieuwe meisje kan. Ze had altijd een hoge dunk van zichzelf, moeten jullie weten.’ Enkele Novices giechelden. ‘Maak een vuurbol, Egwene. Ga je gang, kind.’ Een vuurbol? Dat was een van de eerste dingen die Novices leerden. Waar sloeg dit op? Egwene stelde zich open voor de Bron, omhelsde saidar en liet het door zich heen stromen. Door de dolkwortel kwam er slechts een klein beetje binnen, een draadje terwijl ze gewend was aan stortregens, maar het was de Kracht, en draadje of niet, het bracht alle levenslust en vreugde van saidar; ze was zich verhoogd bewust van zichzelf en de ruimte om haar heen. Bewustzijn van zichzelf betekende ook dat haar pijnlijke achterwerk weer aanvoelde alsof ze net geslagen was, maar ze verschoof niet.
Adem de pijn in. Ze rook de lichte geur van de zeep van de Novices, zag een adertje kloppen op Idrelles voorhoofd. Ergens had ze zin om de vrouw om de oren te slaan met een stroom Lucht, maar met de hoeveelheid Kracht die ze nu tot haar beschikking had, zou Idrelle het nauwelijks voelen. In plaats daarvan geleidde ze Vuur en Lucht om een bolletje groen vuur te maken dat voor haar in de lucht zweefde. Het was een bleek, zielig ding, zelfs doorschijnend. ‘Heel goed,’ zei Idrelle sarcastisch. Ach, ja. Ze wilde alleen maar aan de Novices laten zien hoe zwak Egwene was. ‘Laat saidar los. En nu, meisjes...’
Egwene maakte nog een blauwe bol, toen een bruine en een grijze en liet ze om elkaar heen draaien. ‘Laat de Bron los!’ snauwde Idrelle.
Er verscheen een gele bol bij de andere, een witte, en uiteindelijk een rode. Ze voegde snel vurige ringen toe om de draaiende bollen. Nu eerst rood omdat ze die het kleinst wilde maken, en een groene als laatste en grootste ring. Als ze een Ajah had kunnen kiezen, was het de Groene geworden. Zeven ringen van vuur draaiden, allemaal in een andere richting, om zeven vuurbollen die in het midden een ingewikkelde dans uitvoerden. Ze mochten dan bleek en klein zijn, maar het was een indrukwekkend schouwspel waarvoor de stromingen in veertien richtingen moesten worden verdeeld. Jongleren met de Kracht was niet veel gemakkelijker dan jongleren met je handen.