Op bepaalde manieren was die dag een keerpunt. Ten eerste besloot Silviana dat Egwene nu twee keer per dag geheeld moest worden. ‘Je schijnt straf over je af te roepen, kind. Het is pure koppigheid, en ik pik het niet. Je moet de werkelijkheid onder ogen zien. De volgende keer dat je me bezoekt, gaan we kijken hoe de riem je bevalt.’ De Meesteres der Novices vouwde Egwenes onderrokken over haar rug en aarzelde toen. ‘Glimlach je nu? Heb ik iets grappigs gezegd?’
‘Ik dacht alleen aan iets grappigs,’ zei Egwene. ‘Niets belangrijks.’ Niet belangrijk voor Silviana, althans. Ze wist ineens hoe ze de pijn moest verwelkomen. Ze was verwikkeld in een oorlog, niet in een afzonderlijke strijd, en telkens als ze werd verslagen, telkens wanneer ze naar Silviana werd gestuurd, was dat een teken dat ze weer een slag geleverd had en had geweigerd op te geven. De pijn was een ereteken. Ze huilde en schopte even hard als andere keren tijdens de behandeling met de muil, maar terwijl ze naderhand haar tranen droogde, neuriede ze zachtjes in zichzelf. Een ereteken was niet zo moeilijk te verwelkomen.
De houding onder de Novices begon al te veranderen op de tweede dag van haar gevangenschap. Schijnbaar hadden Nicola en Areina – die in de stallen werkte en Nicola vaak bezocht; ze leken zo hecht dat Egwene zich afvroeg of ze hartsvriendinnen waren geworden, altijd aan het smoezen en geheimzinnig aan het glimlachen – hun allemaal verhalen over haar verteld. Bijzonder opgeblazen verhalen. De twee vrouwen hadden haar afgeschilderd als een samenraapsel van alle legendarische zusters in de geschiedenis, als Birgitte Zilverboog en Amaresu zelf, die met het Zwaard van de Zon ten strijde trok. De ene helft van hen scheen ontzag voor haar te hebben, de andere leek om de een of andere reden boos op haar of was gewoon hatelijk. Dom genoeg probeerden sommigen haar gedrag tijdens de lessen na te doen, maar dat werd snel in de kiem gesmoord met een reeks bezoeken aan Silviana. Bij het middagmaal van de derde dag moest bijna een twintigtal Novices staande eten, met rode gezichten van schaamte, onder wie Nicola. En Alvistere, verrassend genoeg. Dat aantal zakte naar zeven bij het middagmaal, en op de vierde dag stonden alleen Nicola en het Cairhiense meisje nog. En daarmee was het afgelopen.
Ze verwachtte dat sommigen het afkeurden dat zij weigerde in te binden terwijl de rest van hen weer zo snel naar het juiste pad was teruggegaan, maar het scheen alleen maar het aantal meisjes dat boos was te vergroten, en ook het ontzag. Niemand probeerde haar vriendin te worden, en dat was maar goed ook. Wit gewaad of niet, ze was Aes Sedai, en het was niet fatsoenlijk voor een Aes Sedai om vriendschap te sluiten met een Novice. Het risico dat het meisje naast haar schoenen zou gaan lopen en daardoor in de problemen zou raken, was te groot. Novices begonnen echter wel naar haar toe te komen om raad te vragen, of voor hulp bij hun lessen. Aanvankelijk waren het er maar een paar, maar elke dag kwamen er meer. Ze wilde hen best helpen leren, wat meestal alleen maar een kwestie was van het meisje wat vertrouwen geven of haar ervan te overtuigen dat het verstandig was om voorzichtig te zijn, of geduldig samen met hen door de stappen van een weving te lopen waar ze moeite mee hadden. Novices mochten niet geleiden zonder dat er een Aes Sedai of Aanvaarde bij was, hoewel ze dat meestal stiekem toch wel deden, maar zij was een zuster. Ze weigerde echter om meer dan één meisje tegelijk te helpen. Als ze samenschoolden zou daar zeker over gepraat worden, en dan zou zij niet de enige zijn die naar Silviana werd gestuurd. Ze zou die tocht zo vaak maken als nodig was, maar ze wilde geen slaag verdienen voor iemand anders. En wat haar raad aanging... Raad was gemakkelijk, want de Novices werden strikt gescheiden gehouden van mannen. Hoewel de spanningen tussen hartsvriendinnen even hoog konden oplopen als de problemen die mannen konden veroorzaken.
Op een avond, toen ze terugkeerde van weer een bezoekje aan Silviana, hoorde ze Nicola praten met twee Novices die niet ouder konden zijn dan vijftien of zestien. Egwene kon zich nauwelijks herinneren dat ze ook zo jong was geweest. Het leek wel een eeuwigheid geleden. Marah was een stevige Morlandse met blauwe ogen die straalden van kattenkwaad, Namene een lange, slanke Domani die voortdurend giechelde.
‘Vraag het de Moeder,’ zei Nicola. Enkele Novices waren Egwene zo gaan noemen, hoewel ze dat nooit deden als iemand in iets anders dan wit hen kon horen. Ze waren misschien wat onverstandig, maar niet dom. ‘Ze is altijd bereid om raad te geven.’ Namene giechelde zenuwachtig en draaide met haar heupen. ‘Ik wil haar niet lastigvallen.’
‘Bovendien,’ zei Marah, met lispelende stem, ‘zeggen ze dat ze altijd dezelfde raad geeft.’
‘En het is goede raad.’ Nicola stak een hand op en telde op haar vingers. ‘Gehoorzaam de Aes Sedai. Gehoorzaam de Aanvaarden. Werk hard. En werk dan nog harder.’
Egwene schreed naar haar kamer en glimlachte. Ze had het niet voor elkaar gekregen om Nicola zich te laten gedragen toen ze Amyrlin was, maar schijnbaar was het haar wel gelukt als Novice. Opmerkelijk.
Er was nog één ding dat ze voor hen kon doen: hen troosten. Ook al leek het eerst onmogelijk, toch veranderde de binnenkant van de Toren soms. Mensen verdwaalden op weg naar kamers waar ze tientallen keren eerder waren geweest. Er werden vrouwen gezien die uit de muren kwamen gelopen, of erdoorheen liepen, vaak in ouderwets gesneden gewaden, soms in bizarre kledij, gewaden die leken op niet meer dan stukken felgekleurde stof die om het lijf waren gevouwen, geborduurde enkellange tabberds over wijde broeken en nog vreemdere dingen. Licht, waren er ooit vrouwen geweest die gewaden wilden dragen die hun boezem volkomen ontbloot lieten? Egwene kon het bespreken met Siuan in Tel’aran’rhiod, dus wist ze dat deze dingen voortekens waren van Tarmon Gai’don; de Laatste Slag naderde. Het was een onplezierige gedachte, maar er was niets aan te doen. Wat was, dat was, en bovendien was Rhand zelf natuurlijk ook een voorbode van de Laatste Slag. Enkele zusters in de Toren moesten ook weten wat het allemaal betekende, maar ze waren druk met hun eigen bezigheden en deden geen pogingen om Novices te troosten die huilden van angst. Egwene wel.
‘De wereld is vol vreemde wonderen,’ zei ze tegen Coride, een lichtharig meisje dat op haar buik op bed lag te snikken. Coride was maar een jaar jonger dan zijzelf en was overduidelijk nog een meisje, ook al was ze al anderhalf jaar in de Toren. ‘Waarom verbaast het je om sommige van die wonderen in de Witte Toren te zien? Welke plek zou beter zijn?’ Ze had het nooit over de Laatste Slag met deze meisjes. Dat zou ze nauwelijks troost bieden.
‘Maar ze liep dwars door een muur heen!’ huilde Coride. Haar gezicht was rood en vlekkerig en haar wangen glansden van de tranen. ‘Een muur! En toen konden we geen van allen het leslokaal vinden, en Pedra ook niet, en ze werd boos op ons. Pedra is nooit boos. Zij was ook bang!’
‘Ik wed dat Pedra niet begon te huilen.’ Egwene ging op de rand van het bed zitten en was blij te merken dat ze geen last had van haar achterwerk. Novicematrassen stonden niet bekend om hun zachtheid. ‘De doden kunnen de levenden niets doen, Coride. Ze kunnen ons niet aanraken. Ze schijnen ons niet eens te zien. Bovendien zijn ze ingewijden van de Toren of bedienden hier geweest. Dit was evenzeer hun thuis als dat van ons. En wat die kamers of gangen betreft die niet zijn waar ze horen te zijn, houd je maar gewoon voor dat de Toren een wonderbaarlijke plek is. Onthoud dat, dan zul je niet meer bang zijn.’ Het klonk haar wat zwak in de oren, maar Coride wreef in haar ogen en zwoer dat ze nooit meer bang zou zijn. Helaas waren er nog honderdtwee meisjes zoals zij, en niet allemaal even gemakkelijk te troosten. Egwene werd daardoor nog bozer op de zusters in de Toren dan ze al was.
Haar dagen bestonden niet alleen uit lessen, het troosten van Novices en straf krijgen van de Meesteres der Novices, hoewel dat laatste helaas wel een groot deel van elke dag in beslag nam. Silviana had terecht betwijfeld of ze veel vrije tijd zou hebben. Novices kregen altijd taken toebedeeld. Vaak was het een verzonnen klusje, aangezien de Toren meer dan duizend mannelijke en vrouwelijke bedienden had. Lichamelijk werk was goed voor de persoonlijkheid, had de Toren altijd gevonden. Bovendien waren de Novices zo te moe om over mannen na te denken, zo was de gedachte. Maar Egwene had veel meer taken dan een Novice normaal kreeg. Sommige van die taken werden haar toebedeeld door zusters die haar als wegloopster beschouwden, andere door Silviana in de hoop dat de vermoeidheid haar ‘opstandigheid’ wat zou temperen.