Выбрать главу

Ze dacht dat hun bespreking voorbij was – ze was alleen maar te weten gekomen hoe de zaken er met Marris voor stonden, en die oogst bleek bitter – maar Yukiri raakte haar arm aan. ‘Loop even met me mee. We staan hier al te lang, en ik wil je iets vragen.’ Tegenwoordig konden Gezetenen van verschillende Ajahs niet meer lang bij elkaar staan zonder dat er geruchten over plannen uit de grond schoten als paddenstoelen na de regen. Om de een of andere reden leek praten tijdens het lopen lang niet zoveel geruchten te veroorzaken. Het sloeg nergens op, maar het was zo. Yukiri nam de tijd voor ze haar vraag stelde. De vloertegels veranderden van groen met blauw naar geel met bruin terwijl ze door een van de hoofdgangen liepen die langzaam omlaag liepen door de Toren. Ze kwamen langs vijf verdiepingen zonder iemand anders tegen te komen, en toen pas sprak Yukiri. ‘Heeft de Rode Ajah gehoord over iemand die met Toveine is meegegaan?’

Pevara struikelde bijna over haar muilen. Ze had het echter kunnen zien aankomen. Toveine zou niet de enige zijn geweest die had geschreven uit Cairhien. ‘We hebben van Toveine zelf gehoord,’ zei ze, en vertelde bijna alles wat in Toveines brief had gestaan. Onder de omstandigheden kon ze niet anders. Ze vertelde echter niet over de beschuldigingen tegen Elaida, en hoe lang geleden de brief was aangekomen. Het een was een zaak van haar Ajah, hoopte ze, terwijl het andere haar misschien zou dwingen tot lastige verklaringen. ‘Wij hebben gehoord van Akoure Vayet.’ Yukiri liep een paar passen zwijgend door en mompelde toen: ‘Bloed en bloedas!’ Pevara trok geschokt haar wenkbrauwen op. Yukiri was vaak boers, maar nooit eerder grof. Ze besefte dat de andere vrouw ook niet had verteld wanneer Akoures brief was aangekomen. Hadden de Grijze zusters nog andere brieven uit Cairhien gekregen, van zusters die de eed hadden afgelegd aan de Herrezen Draak? Ze kon het niet vragen. Ze vertrouwden elkaar met hun leven tijdens deze jacht, maar toch, zaken van de Ajah waren zaken van de Ajah. ‘Wat ben je van plan te doen met die inlichtingen?’

‘We houden het stil omwille van de Toren. Alleen de Gezetenen en het hoofd van onze Ajah weten het. Evanellein vindt dat we Elaida uit haar positie moeten ontheffen, maar dat kunnen we nu niet toestaan. En nu de Toren moet worden verenigd en we ons moeten bezighouden met de Seanchanen en Asha’man, misschien wel nooit.’ Ze klonk er niet gelukkig over.

Pevara onderdrukte haar ergernis. Ze mocht Elaida niet, maar je hoefde de Amyrlin Zetel dan ook niet te mogen. Er hadden wel meer onaardige vrouwen de stola gedragen en het heel goed gedaan voor de Toren. Maar ging alles wel zo goed als er eenenvijftig vrouwen de gevangenschap in werden gestuurd? Kon je Dumais Bron goed noemen, met vier zusters dood en meer dan twintig overgeleverd aan een ander soort gevangenschap, aan een ta’veren? Het maakte niet uit. Elaida was een Rode zuster – geweest – en het was al veel te lang geleden dat een Rode de stola en staf had verkregen. Alle overhaaste acties en slecht overwogen besluiten leken achter hen te liggen sinds de opstandelingen waren verschenen, en als de Toren werd gered van de Zwarte Ajah, zou dat de mislukkingen goedmaken. Maar zo zei ze het natuurlijk niet. ‘Zij is de jacht begonnen, Yukiri; ze verdient het om die af te maken. Licht, alles wat we tot dusver hebben ontdekt was puur toeval, en we staan stil. We hebben het overwicht van de Amyrlin Zetel nodig als we verder willen komen.’

‘Ik weet het niet,’ zei de andere vrouw aarzelend. ‘Alle vier zeggen ze dat de Zwarte Ajah alles weet wat er in Elaida’s werkkamer gebeurt.’ Ze beet op haar lip en haalde ongemakkelijk haar schouders op. ‘Misschien kunnen we haar alléén spreken, weg van haar werkkamer...’

‘Daar ben je. Ik heb je overal gezocht.’

Pevara draaide zich kalm om bij de plotselinge stem achter hen, maar Yukiri schrok en mompelde iets boos, bijna onhoorbaar. Als ze zo doorging, zou ze even erg worden als Doesine. Of Tsutama. Seaine haastte zich naar hen toe, met wapperende stola en haar dikke zwarte wenkbrauwen verbaasd opgetrokken toen ze de boze blik van Yukiri zag. Het was zo typisch voor een Witte zuster om overal logisch in te zijn en vaak zo blind voor de wereld om zich heen. De helft van de tijd leek Seaine niet te beseffen dat ze in gevaar waren.

‘Zocht je ons?’ gromde Yukiri bijna, terwijl ze haar vuisten op haar heupen zette. Ondanks haar kleine gestalte leek ze indrukwekkend en groot. Dat kwam ongetwijfeld voor een deel doordat ze geschrokken was, maar ze vond nog steeds dat Seaine moest worden bewaakt voor haar eigen veiligheid, wat Saerin ook had besloten, en hier was die vrouw, in haar eentje op stap.

‘Ik zocht jou, of Saerin, of wie dan ook,’ antwoordde Seaine kalm. Haar eerdere angst, dat de Zwarte Ajah misschien wist welke taak Elaida haar had toebedeeld, was helemaal verdwenen. Haar blauwe ogen stonden warm, maar verder was ze het toonbeeld van een Witte zuster, een vrouw met een ijzige sereniteit. ‘Ik heb dringend nieuws,’ zei ze alsof het dat eigenlijk helemaal niet was. ‘Het minst belangrijke is dit. Vanmorgen zag ik een brief van Ayako Norsoni, die enkele dagen geleden is aangekomen. Uit Cairhien. Zij en Toveine en alle anderen zijn gevangengenomen door de Asha’man en...’ Ze hield haar hoofd scheef en keek hen onderzoekend aan. ‘Jullie zijn helemaal niet verbaasd. Natuurlijk. Jullie hebben ook brieven gezien. Nou, we kunnen er nu toch niets aan doen.’ Pevara keek Yukiri aan en zei: ‘Dit is het minst dringende nieuws, Seaine?’

Het gezicht van de Witte Gezetene vertrok ongerust, ze klemde haar lippen opeen en er verschenen rimpeltjes bij haar ooghoeken. Ze balde haar handen tot vuisten en greep haar stola vast. ‘Voor ons wel. Ik kom net van een bespreking met Elaida. Ze wilde weten hoever ik was.’ Seaine haalde diep adem. ‘Met het vinden van bewijs dat Alviarin een verraderlijke briefwisseling met de Herrezen Draak voert. Werkelijk, ze was aanvankelijk zo omzichtig, zo indirect; het is geen wonder dat ik niet goed had begrepen wat ze wilde.’

‘Ik geloof dat er net een vos over mijn graf liep,’ mompelde Yukiri. Pevara knikte. Haar idee om Elaida te benaderen was verdwenen als zomerdauw. Hun enige zekerheid dat Elaida zelf niet van de Zwarte Ajah was, was dat ze zelf de zoektocht naar hen was begonnen, maar aangezien dat nu dus helemaal niet zo bleek te zijn... Maar de Zwarte Ajah wist nog niets van hen. Dat hadden ze tenminste nog. Alleen, hoe lang zou dat nog zo blijven? ‘En ook over het mijne,’ zei ze zachtjes.

Alviarin schreed door de gangen van de Toren met een uiterlijke sereniteit die ze krampachtig in stand hield. Ondanks de staande spiegellampen leek de nacht aan de muren te kleven, en de geesten van schaduwen dansten waar ze niets te zoeken hadden. Verbeelding, ongetwijfeld, maar ze dansten net aan de rand van haar gezichtsveld. De gangen waren zo goed als verlaten, hoewel de tweede ronde van het avondmaal net voorbij was. De meeste zusters lieten tegenwoordig hun maaltijden liever naar hun kamers brengen, maar de meest onverschrokken en koppige zusters gingen af en toe naar de eetzaal, en een handjevol gebruikte de meeste maaltijden nog steeds beneden. Ze wilde niet riskeren dat zusters zouden zien dat ze van streek of gehaast was; ze wilde hen niet laten denken dat ze probeerde zich ongezien voort te haasten. Eigenlijk wilde ze liever niet dat er ook maar iemand naar haar keek. Aan de buitenkant leek ze kalm, maar vanbinnen kolkte ze.

Plotseling besefte ze dat ze de plek op haar voorhoofd aanraakte waar Shaidar Haran haar had aangeraakt. Waar de Grote Heer zelf haar had gemerkt als de zijne. Bij die gedachte kwam haar hysterie bijna naar boven, maar ze hield haar gezicht enkel met haar wilskracht in de plooi en greep haar witzijden rokken een beetje bij elkaar. Dat hield haar handen tenminste bezig. De Grote Heer had haar gemerkt. Daar kon ze maar beter niet aan denken. Maar hoe kon ze er niét aan denken? De Grote Heer... Aan de buitenkant leek ze volkomen beheerst, maar binnen in haar wervelden diepe afkeer, haat en een bijna paniekerige doodsangst. De uiterlijke kalmte was echter waar het om draaide. En er was een sprankje hoop. Dat deed er ook toe. Vreemd om het te zien als iets hoopvols, maar ze zou zich vastgrijpen aan alles wat haar misschien in leven kon houden. Ze bleef staan voor een wandkleed waarop een vrouw in een ingewikkeld versierde mantel knielde voor een Amyrlin uit het verleden, en deed net alsof ze het bestudeerde terwijl ze snel naar links en rechts tuurde. Op haarzelf na was de gang zo verstoken van leven als een verlaten graftombe. Ze stak razendsnel haar hand achter het tapijt, en binnen een tel liep ze verder, met een gevouwen boodschap in haar hand. Het was een wonder dat de boodschap haar zo snel had bereikt. Het papier leek wel te branden in haar handen, maar ze kon het hier niet lezen. Met afgemeten passen klom ze met tegenzin terug naar het kwartier van de Witte Ajah. Kalm en schijnbaar nergens door van haar stuk gebracht. De Grote Heer had haar gemerkt. De andere zusters zouden naar haar kijken. De Witte Ajah was de kleinste groep, en er waren op dit ogenblik nauwelijks meer dan twintig Witte zusters in de Toren, maar het leek wel alsof ze bijna allemaal in de hoofdgang stonden. De wandeling over de eenvoudige witte vloertegels leek meer op spitsroeden lopen. Seaine en Ferane waren onderweg naar buiten, ondanks het tijdstip, met hun stola’s over hun armen gedrapeerd. Seaine lachte haar een beetje medelijdend toe, en ze had zin om de Gezetene te vermoorden, die altijd haar scherpe neus in andermans zaken stak. Ferane had geen medeleven voor haar. Ze keek haar aan met meer openlijke woede dan enige zuster zichzelf eigenlijk mocht toestaan. Alles wat Alviarin kon doen, was proberen de vrouw met haar koperkleurige huid zo onopvallend mogelijk te negeren. Ferane was klein en stevig, met een doorgaans mild, rond gezicht, en ze had een inktveeg op haar neus. Ze zag er niet uit als een Domani, maar de Eerste Redenaar had zeer zeker hun felle temperament. Ze deelde met het grootste gemak straffen uit voor de kleinste overtredingen, vooral aan een zuster die zowel zichzelf als de Witte Ajah ‘te schande’ had gemaakt.