Elaida ademde zwaar uit en nam nog een slok. Ze scheen het nodig te hebben. Ze greep haar glas zo stevig vast dat de pezen op haar hand duidelijk te zien waren. Ze beende over het zijden tapijt alsof ze van plan was om Tarna te slaan. ‘Ze tarten me alweer. Alweer! Ik eis gehoorzaamheid, Tarna. Ik eis het! Schrijf een bevel uit en leg dat nadat ik het heb ondertekend en verzegeld in elk Ajahkwartier.’ Ze bleef staan toen haar neus bijna die van Tarna raakte, haar donkere ogen glinsterend als die van een raaf. ‘De Gezetenen van elke Ajah die geen eerlijk aantal zusters stuurt om te werken aan de kettingtorens, zullen dagelijks boete doen bij Silviana totdat de zaak is rechtgezet. Dagelijks! En de Gezetenen van elke Ajah die zusters naar die... die gesprekken stuurt, doen hetzelfde. Schrijf het op zodat ik het kan ondertekenen!’
Tarna haalde diep adem. Boetedoening kon werken, afhankelijk van hoe sterk de Gezetenen en de hoofden van de Ajahs in hun schoenen stonden. Ze dacht niet dat de boel al zo uit de hand was gelopen dat ze zouden weigeren boetedoening te aanvaarden; dat zou zeker het einde van Elaida betekenen, misschien wel het einde van de Toren. Maar het was niet de juiste aanpak om het bevel openlijk op te hangen, zodat de Gezetenen zich nergens achter konden verschuilen en zo hun waardigheid konden behouden. Misschien was het wel de allerslechtste aanpak. ‘Als ik een voorstel mag doen...’ begon ze, zo tactisch als ze kon. Ze had nooit bekendgestaan om haar tact.
‘Nee, dat mag je niet,’ onderbrak Elaida haar scherp. Ze nam nog een grote slok en leegde haar glas, en schreed toen over het tapijt om nog wat wijn te halen. Ze dronk de laatste tijd te veel. Tarna had haar zelfs een keer dronken gezien! ‘Hoe vordert Silviana met dat meisje van Alveren?’ vroeg ze terwijl ze zich wijn inschonk. ‘Egwene besteedt bijna elke dag de helft van haar tijd in Silviana’s kamer, Moeder.’ Ze zorgde er zorgvuldig voor dat ze neutraal klonk. Dit was de eerste keer dat Elaida naar de jonge vrouw had gevraagd sinds ze gevangen was genomen, negen dagen geleden. ‘Zoveel? Ik wil dat ze in het gareel van de Toren gaat lopen, niet dat ze gebroken wordt.’
‘Ik... betwijfel of ze gebroken wordt, Moeder. Silviana zal daar wel voor waken.’ En dan was er nog het meisje zelf. Maar dat kon ze niet tegen Elaida zeggen. Tarna vond dat er al vaak genoeg naar haar geschreeuwd was. Ze had geleerd de onderwerpen te vermijden die alleen maar uitliepen op schreeuwen. Ongevraagde raad en voorstellen waren even nutteloos als raad en voorstellen die toch niet werden opgevolgd, en Elaida volgde zelden raad op. ‘Egwene is koppig, maar ik neem aan dat ze snel zal bijdraaien.’ Dat meisje moest wel. Galina, die Tarna’s blokkade uit haar had geslagen, had nog geen tiende van de inspanning geleverd die Silviana nu in Egwene stak. Dat meisje zou voor haar wel door de knieën gaan. ‘Uitstekend,’ mompelde Elaida. ‘Uitstekend.’ Ze keek over haar schouder, haar gezicht een masker van sereniteit. Al glinsterden haar ogen nog steeds. ‘Zet haar naam op het rooster voor mijn vertrekken. Sterker nog, stuur haar vanavond naar me toe. Ze kan het eten opdienen voor Meidani en mij.’
‘Het zal zijn zoals u beveelt, Moeder.’ Schijnbaar was een volgend bezoekje aan de Meesteres der Novices onvermijdelijk, maar ongetwijfeld zou Egwene daar toch wel heen moeten, ook als ze nooit in de buurt van Elaida kwam.
‘En nu je verslagen, Tarna.’ Elaida ging weer zitten en kruiste haar benen.
Tarna zette haar nauwelijks aangeraakte wijn op het dienblad, pakte haar map en ging zitten. ‘De vernieuwde bannen lijken de ratten uit de Toren te houden, Moeder.’ Hoe lang dat zou duren was de volgende vraag; ze controleerde die bannen zelf elke dag. ‘Maar er zijn raven en kraaien gezien op het terrein van de Toren, dus moeten de bannen op de muren...’
De middagzon wierp gevlekte schaduwen door de dichtbebladerde takken van de hoge bomen, de meeste eiken en lederbladbomen en bittergom, met hier en daar katoenbomen en grote dennen. Er was zo te zien een paar jaar eerder een zware storm geweest, want de omgevallen bomen, die hier en daar verspreid lagen maar allemaal ongeveer in dezelfde richting, boden handige zitbankjes, en er hoefden maar een paar takken te worden weggehakt. Het spaarzame onderhout bood een goed uitzicht in alle richtingen, en niet ver weg klaterde een smal, helder stroompje over bemoste stenen. Het zou een goede plek zijn geweest om hun kamp op te slaan, ware het niet dat Mart elke dag een zo groot mogelijke afstand wilde afleggen; maar het was ook een goede plek om de paarden te laten rusten en iets te eten. De Damonabergen lagen nog ten minste driehonderd span naar het oosten, en hij wilde er over een week zijn. Vanin zei dat hij een smokkelaarsweg kende – alleen van horen zeggen, natuurlijk; iets wat hij toevallig had opgevangen, maar hij wist meteen waar hij hem moest vinden – die hen in twee dagen in Morland bracht. Veel veiliger dan via het noorden naar Andor of via het zuiden naar Illian te gaan. In beide richtingen zou het verder zijn naar de veiligheid, en de kans dat ze Seanchanen tegenkwamen was er groter.
Mart knaagde het laatste restje vlees van een konijnenpoot en gooide het bot op de grond. De kalende Lopin sprong erop af, streek in consternatie over zijn baard en pakte het bot op. Hij gooide het in de kuil die hij en Nerim hadden gegraven in de humusrijke bosbodem, hoewel dieren binnen een halfuur na hun vertrek de boel weer zouden opgraven.
Mart veegde zijn handen af aan zijn broek. Tuon, knabbelend aan een patrijzenpoot aan de overkant van het vuurtje, keek hem heel direct aan. Ze trok haar wenkbrauwen op en wiebelde met de vingers van haar vrije hand naar Selucia, die zelf een halve patrijs had verorberd. De vrouw met de grote boezem antwoordde niet, maar ze snoof. Hard. Hij keek in Tuons ogen en veegde met opzet nog eens zijn handen aan zijn broek af. Hij had naar het stroompje kunnen lopen waar de Aes Sedai hun handen wasten, maar tegen de tijd dat ze in Morland aankwamen zouden ze toch geen van allen meer schone kleren hebben. Als een vrouw je de hele tijd Speeltje noemde, was het bovendien logisch dat je elke kans aangreep om haar te laten weten dat je niemands speeltje was. Ze schudde haar hoofd en wiebelde weer met haar vingers. Deze keer lachte Selucia, en Mart voelde zijn gezicht warm worden. Hij kon zich wel een paar dingen voorstellen die ze had gezegd, en hij had ze geen van alle graag gehoord. Setalle, die aan het uiteinde van zijn boomstam zat, zorgde ervoor dat hij een paar van die dingen toch hoorde. Het feit dat hij een overeenkomst had bereikt met de voormalige Aes Sedai, had haar houding geen steek veranderd. ‘Misschien zei ze dat mannen varkens zijn,’ mompelde ze zonder haar blik af te wenden van haar borduurring, ‘of alleen dat jij dat bent.’ Haar donkergrijze rijgewaad had een hoge hals, maar ze droeg toch haar strak zittende zilveren halsketting met het trouwmes eraan. ‘Misschien zei ze dat je een boerenpummel was met modderpoten, zand in je oren en hooi in je haar. Of misschien zei ze...’