Выбрать главу

‘Zo is het wel duidelijk,’ zei hij haar door opeengeklemde tanden. Tuon giechelde, hoewel haar gezicht even later weer dat van een beul was, koud en streng.

Hij haalde zijn verzilverde pijp en geitenleren tobaksbuidel uit zijn jaszak, stopte de pijp vol met zijn duim en haalde het deksel van de doos met tondels aan zijn voeten. Hij was gefascineerd door de manier waarop vuur zomaar ontstond als hij een van de bolle, rood met witte koppen van de tondels langs de ruwe kant van de doos streek. Hij wachtte tot de vlam de kop had opgebrand voordat hij er zijn pijp mee aanstak. Eén keer die smaak en geur van zwavel in zijn mond was wel genoeg geweest. Hij liet het brandende stokje op de grond vallen en stampte het grondig uit. De humus was nog vochtig van de vorige regenbui, maar hij nam geen risico’s met vuur in een bos. In Tweewater kwamen mannen van spannen ver wanneer er een bosbrand was. Maar toch brandden er soms nog honderden marsen af.

‘De tondels moet je niet verspillen,’ zei Aludra, en keek op van het kleine Steenbord dat op een boomstam lag. Thom, die over zijn lange witte snor streek, keek nadenkend naar het speelbord. Hij verloor bijna nooit met Steen, maar ze had al twee spelletjes van hem gewonnen sinds ze de voorstelling verlaten hadden. Twee spelletjes van de ruim tien die ze gespeeld hadden, maar Thom was voorzichtig met iedereen die hem zelfs maar één keer kon verslaan. Ze veegde haar vlechten met kralen terug over haar schouders, ik moet twee dagen op dezelfde plek blijven om nieuwe te maken. Mannen vinden altijd wel manieren om werk te maken voor vrouwen, hè?’ Mart pufte aan zijn pijp, niet echt voldaan, maar toch wel met enig plezier. Vrouwen! Prachtig om naar te kijken en prachtig om bij te zijn. Als ze niet bezig waren om zout in je wonden te wrijven. Het was zes stappen vooruit en dan weer zes terug. Echt waar. De meeste leden van de groep waren klaar met eten. Het grootste deel van twee patrijzen en een konijn hing nog aan het spit boven het vuur, maar zou in linnen worden gewikkeld en worden meegenomen. De jacht was goed gegaan die ochtend, maar het was niet zeker of de middagjacht even goed zou gaan, en brood en bonen waren een povere maaltijd. Degenen die klaar waren namen er hun gemak van of, in het geval van de Roodarmen, waren bezig met het controleren van de gekluisterde pakpaarden, meer dan zestig aan vier touwen. Het was een dure grap geweest om er in Maderin zoveel te kopen, maar Luca had zich naar het dorp gehaast om zelf te onderhandelen toen hij hoorde over een koopman die dood was gevonden op straat. Hij was bijna – maar niet helemaal – bereid geweest om hun zijn eigen pakpaarden te geven, zo graag wilde hij van Mart af. Veel van de dieren waren beladen met de spullen en voorraden van Aludra. Luca had veruit het grootste deel van Marts goud gekregen. Mart had ook een dikke beurs aan Petra en Clarine gegeven, maar dat was uit vriendschap, zodat ze hun herberg iets eerder konden kopen. Wat er in zijn zadeltassen overbleef, was meer dan voldoende om in Morland te komen, en hij kon het geld makkelijk aanvullen in gelagkamers waar gedobbeld werd.

Leilwin, met een kromzwaard aan een brede leren riem over haar borst, en Domon, met een kort zwaard aan de ene kant van zijn riem en een knuppel met koperen knoppen aan de andere kant, kletsten met Juilin en Amathera op een andere boomstam in de buurt. Leilwin – hij was gaan aanvaarden dat dat de enige naam was die ze kon verdragen – liet duidelijk merken dat ze Tuon of Selucia niet vermeed of haar ogen neersloeg wanneer ze hen ontmoette, hoewel ze zich daarvoor zichtbaar moest vermannen. Juilin had de mouwen van zijn zwarte overjas omgeslagen, een teken dat hij zich onder vrienden bevond, of tenminste mensen die hij kon vertrouwen. De voormalige panarch van Tarabon hield zich nog steeds stevig vast aan de arm van de dievenvanger, maar ze keek bijna zonder haar blik af te wenden in Leilwins scherpe blauwe ogen. Sterker nog, ze scheen vaak met iets van ontzag naar de andere vrouw te kijken. Noal zat met gekruiste benen op de grond en trok zich niets aan van de vochtigheid, en speelde Slangen-en-vossen met Olver. Daarbij vertelde hij wilde verhalen over de landen voorbij de Aielwoestenij, over een grote kuststad waar uitlanders alleen mochten vertrekken per schip en de burgers zelf helemaal niet. Mart wilde dat ze een ander spelletje gingen spelen. Telkens wanneer ze dat stuk rode doek met het spinnenweb van rode lijnen tevoorschijn haalden, werd hij herinnerd aan zijn belofte aan Thom. Aan die verdomde Eelfinn die op de een of andere manier in zijn hoofd zaten, en misschien die verdomde Aelfinn ook. De Aes Sedai kwamen terug van het riviertje, en Joline bleef staan om met Blaeric en Fen te praten. Bethamin en Seta, die achter haar aan liepen, aarzelden tot ze na een gebaar van de Groene zuster achter de boomstam gingen staan waar Teslyn en Edesina zaten, zo ver mogelijk uiteen met onafgehakte takken tussen hen in, en begonnen te lezen in in leer gebonden boekjes die ze uit hun riembuidels haalden. Zowel Bethamin als Seta stond achter Edesina.

De geelharige voormalige sul’dam was op spectaculaire maar pijnlijke wijze omgeslagen. Pijnlijk voor haar en voor de zusters. Toen ze hun voor het eerst aarzelend vroeg om haar ook te onderwijzen, bij het avondmaal de vorige avond, weigerden ze dat. Ze onderwezen Bethamin alleen omdat ze al geleid had. Seta was te oud om Novice te worden, ze had nog nooit geleid, en dat was dat. Dus deed ze na wat het ook was dat Bethamin had gedaan, en liet alle drie de vrouwen rond het kookvuur ronddansen en gillen in springende vonkenregens zolang ze de Kracht kon vasthouden. Toen stemden ze er wel in toe haar te onderwijzen. Tenminste, dat gold voor Joline en Edesina. Teslyn wilde nog altijd niets weten van een sul’dam, of ze er nu nog steeds een was of niet.

Seta was echter door alle drie gestraft, en ze had de hele morgen zitten verschuiven in haar zadel. Ze leek nog steeds angstig, voor de Ene Kracht en misschien voor de Aes Sedai, maar vreemd genoeg stond haar gezicht op de een of andere manier ook... tevreden. Daar begreep Mart helemaal niets van.

Hij zou zelf ook tevreden moeten zijn. Hij had een moordbeschuldiging ontlopen, was niet blind in een Seanchaanse val gelopen die Tuon het leven zou hebben gekost, en had de gholam deze keer voor goed achter zich gelaten. Die zou Luca’s voorstelling volgen, en Luca was gewaarschuwd, voor zover dat zou helpen. Binnen twee weken zou hij over de bergen en in Morland zijn. De noodzaak om uit te zoeken hoe hij Tuon veilig weer naar Ebo Dar kon krijgen, helemaal geen eenvoudige opgave aangezien hij ook moest waken voor Aes Sedai die haar zouden proberen te ontvoeren, betekende dat hij meer tijd met haar kon doorbrengen. En meer tijd had om te proberen erachter te komen wat er achter die mooie grote ogen schuilging. Hij zou blij moeten zijn als een geit in een maïsschuur. Dat was hij niet.

Ten eerste deden de verwondingen die hij in Maderin had opgelopen hem pijn. Sommige ervan waren ontstoken, hoewel hij dat tot nu toe voor iedereen verborgen had weten te houden. Hij haatte het bijna even erg om bemoederd te worden als hij het haatte dat de Kracht op hem werd gebruikt. Lopin en Nerim hadden hem zo goed mogelijk dichtgenaaid en hij had Heling geweigerd, ondanks herhaaldelijk aandringen door alle drie de Aes Sedai. Hij was verbaasd geweest dat juist Joline het meeste aandrong, maar dat deed ze wel, en ze stak woest haar handen in de lucht toen hij weigerde toe te geven. En een andere verrassing was Tuon geweest. ‘Doe niet zo dom, Speeltje,’ had ze lijzig gezegd, over hem heen gebogen in zijn tent met haar armen over haar borst gevouwen, terwijl Lopin en Nerim hun naalden op hem gebruikten en hij op zijn tanden knarste. Haar bezitterige houding, als een vrouw die erop toezag dat haar eigendom fatsoenlijk werd gerepareerd, was al voldoende aanleiding geweest om op zijn tanden te knarsen, laat staan de naalden. Of dat hij in zijn onderkleding lag! Ze was gewoon naar binnen gelopen en had niet willen vertrekken. Als hij haar weg had willen hebben, had hij haar naar buiten moeten sleuren, en hij was lichamelijk niet in staat om zoiets te doen bij een vrouw die waarschijnlijk zijn arm zou kunnen breken. ‘Die Heling is iets wonderbaarlijks. Mijn Mylen kan het, en ik heb het ook aan anderen geleerd. Natuurlijk doen veel mensen raar over aangeraakt worden door de Kracht. De helft van mijn bedienden zou flauwvallen bij de gedachte, en de meesten van het Bloed ook, dat zou me niet verrassen. Maar van jou had ik het niet verwacht.’ Als ze maar een kwart had van zijn ervaringen met Aes Sedai, zou ze wel beter weten. Ze hadden vanuit Maderin de weg naar Lugard genomen, maar zodra de boerderijen uit het zicht waren, waren ze het bos ingereden. En meteen waren de dobbelstenen in zijn hoofd weer begonnen. Dat was de tweede reden voor zijn slechte humeur, die verdomde dobbelstenen die al twee dagen in zijn hoofd rammelden. Hij verwachtte nauwelijks dat hij in het bos iets zou kunnen doen om ze te laten ophouden. Wat kon er nu voor belangwekkends gebeuren in de bossen? Toch was hij ver uit de buurt gebleven van de dorpjes die ze passeerden. Vroeg of laat zouden de dobbelstenen echter weer ophouden, en hij kon er alleen maar op wachten. Tuon en Selucia liepen naar het stroompje om hun handen te wassen, snel naar elkaar wiebelend met hun vingers. Ze hadden het vast over hem. Als vrouwen de koppen bij elkaar staken, dan kon je er zeker van zijn...