Выбрать главу

Amathera gilde, en iedereen keek naar haar.

Mart zag de oorzaak tegelijk met Juilin; een zwarte slang van ruim zeven voet lang die snel wegkroop van de boomstam waar Juilin op zat. Leilwin vloekte en sprong overeind terwijl ze haar zwaard trok, maar niet sneller dan Juilin, die zijn korte zwaard lostrok uit de schede en zo snel achter de slang aan ging dat zijn kegelvormige rode hoed afviel.

‘Laat hem gaan, Juilin,’ zei Mart. ‘Hij gaat al weg. Laat hem gaan.’ Het ding had waarschijnlijk een slaapplaats onder die boomstam en was verrast toen er ineens mensen op zaten. Gelukkig waren zwart-lansen solitaire slangen.

Juilin aarzelde voordat hij besloot dat het belangrijker was de trillende Amathera te troosten dan achter een slang aan te gaan. ‘Wat is het er eigenlijk voor een?’ zei hij, terwijl hij haar in zijn armen nam. Hij was immers een stadsmens.

Mart vertelde het hem, en even keek hij alsof hij toch achter de slang aan wilde gaan. Hij was echter zo verstandig om dat te laten. Zwart-lansen waren bliksemsnel, en met een kort zwaard zou hij er dichtbij moeten komen. Bovendien hield Amathera hem zo stevig vast dat hij moeite zou hebben gehad zich van haar los te rukken. Mart pakte zijn hoed van zijn ashandarei af, die hij met de punt in de grond had gestoken, en zette hem op. ‘De klok tikt door,’ zei hij met zijn pijp in zijn mond. ‘Tijd om verder te gaan. Schiet eens op daar, Tuon. Je handen zijn nu wel schoon genoeg.’ Hij had een tijdje geprobeerd haar Liefje te noemen, maar sinds ze zichzelf in Maderin tot winnaar had uitgeroepen, weigerde ze naar hem te luisteren als hij dat deed.

Ze haastte zich niet in het minst, natuurlijk. Tegen de tijd dat ze terugkeerde, haar handen drogend aan een handdoekje dat Selucia over haar zadelknop zou leggen om te drogen, hadden Nerim en Lopin de afvalkuil al dichtgegooid, de restanten van de maaltijd ingepakt en in Nerims zadeltas gestopt. Het vuur was uitgemaakt met water dat in opvouwbare leren emmers uit het stroompje was gehaald. Mart had zijn ashandarei in de hand en stond op het punt om Pips te bestijgen.

‘Een vreemde man, die giftige slangen laat gaan,’ zei Tuon. ‘Zoals die kerel reageerde, neem ik aan dat een zwartlans giftig is?’

‘Heel giftig,’ zei hij. ‘Maar slangen bijten niets wat ze niet kunnen eten, behalve als ze bedreigd worden.’ Hij zette een voet in de stijgbeugel.

‘Je mag me kussen, Speeltje.’

Hij schrok. Ze had die woorden hardop gezegd en iedereen keek naar hem. Selucia’s gezicht was zo verstijfd uitdrukkingsloos dat haar afkeuring niet duidelijker kon zijn. ‘Nu?’ vroeg hij. ‘We kunnen als we vanavond stoppen samen een wandelingetje maken...’

‘Vanavond kan ik wel weer van gedachten veranderd zijn, Speeltje.

Noem het een gril, voor een man die giftige slangen laat gaan.’ Misschien zag ze daarin een van haar voortekenen? Hij nam zijn hoed af en stak de zwarte speer weer in de grond, haalde zijn pijp uit zijn mond en gaf haar een preutse kus op haar volle lippen. Een eerste kus moest je niet te ruw aanpakken. Hij wilde niet dat ze dacht dat hij opdringerig was, of boers. Ze was geen taveernemeid die wel hield van een klets en een plagerige por. Bovendien voelde hij al die ogen die naar hem keken. Iemand grinnikte. Selucia rolde met haar ogen.

Tuon vouwde haar armen over haar borst en keek door haar lange wimpers naar hem op. ‘Doe ik je denken aan je zuster?’ vroeg ze op gevaarlijke toon. ‘Of misschien aan je moeder?’ Iemand lachte. Meer dan één iemand, eigenlijk.

Grimmig klopte Mart de verbrande tobak uit op de hiel van zijn laars en stak de nog warme pijp in zijn jaszak. Hij hing zijn hoed weer op de ashandarei. Als ze een echte kus wilde... Had hij echt gedacht dat ze te klein was voor zijn armen? Ze was zeker slank en klein, maar ze vulde zijn armen heel aangenaam. Hij boog zijn hoofd naar haar toe. Ze was verre van de eerste vrouw die hij had gekust. Hij wist hoe het moest.

Verrassend genoeg – of eigenlijk misschien niet zo verrassend – wist zij dat niet. Maar ze leerde snel. Heel snel. Toen hij haar eindelijk losliet, keek ze naar hem op terwijl ze probeerde op adem te komen. Zijn adem klonk trouwens ook een beetje hijgerig. Metwyn floot goedkeurend. Mart glimlachte. Wat zou ze vinden van wat duidelijk haar eerste echte kus was geweest? Hij probeerde niet te breed te glimlachen. Hij wilde niet de indruk wekken dat hij haar uitlachte.

Ze legde haar vingers tegen zijn wang. ‘Dat dacht ik al,’ zei ze met die trage, honingzoete tongval. ‘Je hebt koorts. Enkele van je wonden moeten ontstoken zijn.’

Mart knipperde met zijn ogen. Hij had haar een kus gegeven waarvan haar tenen hadden moeten krullen, en het enige wat ze zei was dat zijn gezicht warm was? Hij boog zijn hoofd weer naar haar toe – deze keer zou hij haar knieën laten knikken! – maar ze legde een hand op zijn borst en weerde hem af.

‘Selucia, haal de kist met zalfjes die ik van vrouw Luca heb gekregen,’ beval ze. Selucia rende naar Tuons zwart-witte paard. ‘Daar hebben we nu geen tijd voor,’ zei Mart. ik smeer er vanavond wel iets op.’ Hij had net zo goed zijn mond kunnen houden. ‘Uitkleden, Speeltje,’ zei ze op dezelfde toon die ze bij haar kamenierster had gebruikt. ‘De zalf zal wel prikken, maar ik verwacht dat je je dapper gedraagt.’ ik ga mét...!’

‘Er komen ruiters aan,’ kondigde Harnan aan. Hij zat al in het zadel van zijn donkerbruine ruin met witte sokken en hield het leidsel van een groep pakpaarden vast. ‘Een van hen is Vanin.’ Mart klom op Pips om een beter uitzicht te hebben. Er kwamen twee ruiters in volle galop aan, om gevallen boomstammen heen waar die hun weg versperden. Hij herkende niet alleen de vos van Chel Vanin, maar de man zelf was ook duidelijk herkenbaar. Niemand anders van die omvang zat als een zak meel in zijn zadel en kon bij die snelheid op het paard blijven zitten zonder duidelijke inspanning. De man had zelfs op een wild zwijn nog in het zadel kunnen blijven zitten. Toen herkende Mart de andere ruiter, met een wapperende mantel, en hij had het gevoel alsof hij een stomp in zijn maag kreeg. Hij zou niet in het minst verbaasd zijn geweest als de dobbelstenen op dat ogenblik waren stilgevallen, maar ze bleven tegen de binnenkant van zijn schedel stuiteren. Wat in het Licht deed Talmanes in Altara?

De twee ruiters hielden een eindje voor Mart hun rijdieren in, en Vanin liet Talmanes alleen verdergaan. Dat was niet uit verlegenheid. Er was niets verlegens aan Vanin. Hij leunde lui over zijn hoge zadelknop en spoog door de spleet in zijn tanden op de grond. Nee, hij wist dat Mart niet blij zou zijn en wilde bij hem uit de buurt blijven. ‘Vanin heeft me op de hoogte gebracht, Mart,’ zei Talmanes. De Cairhienin was klein en pezig, de voorkant van zijn hoofd was geschoren en gepoederd, en hij had het recht een aanzienlijk aantal gekleurde strepen over zijn borst te dragen. Hij droeg echter alleen een kleine rode hand op zijn donkere jas en een lange rode sjaal om zijn linkerarm. Hij lachte nooit en glimlachte maar zelden, maar daar had hij zijn redenen voor.