Выбрать главу

Het werd nu druk op de richel. Twintig van Failes volgelingen wachtten op hun beurt bij het aquaduct; iedereen die was overgebleven, op de twee na die Masema in de gaten hielden. De vrouwen droegen mannenjassen en broeken en hadden hun haren kortgeknipt, op een staart aan de achterzijde na, zoals de Aiel, hoewel geen enkele Aiel een zwaard zou dragen zoals zij dat deden. Veel Tyreense mannen hadden hun baard afgeschoren omdat Aiel die niet droegen. Achter hen droegen vijftig mannen uit Tweewater hellebaarden en on-aangespannen bogen, hun boogpezen veilig weggestopt onder hun jassen en elk met drie volle pijlkokers en een bundel voedsel op hun rug. Elke man in het kamp had zich hiervoor als vrijwilliger aangemeld, en Perijn had ze erom moeten laten loten. Hij had overwogen hun aantal minstens te verdubbelen. De volgelingen en de mannen uit Tweewater hadden hun bundels voedsel en hun waterzakken. De doorlopende stroom Seanchaanse soldaten ging door, met volle zakken de helling op en met lege weer naar beneden. Ze werkten gestaag door. Als een man uitgleed in de modder en viel, wat vrij regelmatig gebeurde, werd er niet gevloekt of zelfs maar gemompeld. Dan stond hij gewoon op en ging weer verder. Selande Darengil, met een donkere jas met zes gekleurde horizontale strepen over de borst, bleef staan om Perijn een hand te geven. Ze kwam maar tot aan zijn borst, maar volgens Elyas kon ze goed overweg met het zwaard op haar heup. Perijn vond haar en de anderen niet langer dwazen – nou ja, niet altijd – ondanks hun pogingen om de Aiel na te doen. Met verschillen, natuurlijk. Selandes donkere haar was in de nek samengebonden met een donkergekleurd lint. Er was geen angst in haar geur te bespeuren, alleen maar vastberadenheid.

‘Dank u dat u ons hier deel van laat uitmaken, Heer,’ zei ze in die afgemeten Cairhiense tongval. ‘We zullen u niet teleurstellen. Of vrouwe Faile.’

‘Dat weet ik,’ zei hij, en schudde haar hand. Ooit had ze benadrukt dat ze Faile diende, en niet hem. Hij schudde iedereen de hand voordat ze in het aquaduct klommen. Ze roken allemaal vastberaden. Dat gold ook voor Ban Alseen, die de leiding had over de mannen uit Tweewater die naar Malden gingen.

‘Als Faile en de anderen komen, barricadeer dan de buitendeuren, Ban.’ Perijn had hem dat eerder verteld, maar hij kon het niet laten het nog eens te doen. ‘Kijk dan of je ze weer het aquaduct in kunt krijgen.’ Dat fort had de Shaido de eerste keer ook niet buitengehouden, en als er iets misging betwijfelde hij of dat deze keer wel zou lukken. Hij was niet van plan om terug te komen op zijn overeenkomst met de Seanchanen – de Shaido zouden boeten voor wat ze Faile hadden aangedaan, en bovendien kon hij ze niet achterlaten en door laten gaan met het plunderen van het land – maar hij wilde haar zo snel mogelijk uit de buurt van het gevaar hebben. Ban zette zijn boogstaf en hellebaard tegen het aquaduct aan en hees zich op de rand. Hij voelde met zijn hand onder water. Toen hij zich weer op de grond liet zakken, veegde hij zijn hand af aan zijn jas en wreef toen over zijn grote neus. ‘Onder water zit een laag slijmerige prut. We zullen het moeilijk genoeg krijgen om die laatste helling af te komen zonder de hele weg omlaag te glibberen, Heer Perijn, laat staan als we ertegen opklimmen. Ik denk dat we het beste in dat fort kunnen wachten tot u komt.’

Perijn zuchtte. Hij had hun eerst touwen mee willen geven, maar ze zouden bijna twee span touw nodig hebben gehad voor die laatste helling, nogal veel om te dragen. Bovendien, als een Shaido het uiteinde ervan zou zien in de uitloop van het aquaduct in Malden, zouden ze het hele dorp doorzoeken. Het was misschien een klein risico, maar het bittere verlies dat het kon veroorzaken maakte het groter. ik kom zo snel mogelijk, Ban. Dat beloof ik je.’ Ook hun gaf hij allemaal een hand. Ook Ted Alcaar met zijn vooruitstekende kaak en Leo Torfin, met een witte streep door zijn haar van een litteken dat hij van de Trolloks had gekregen. De jonge Kenne Maeren, die helaas weer probeerde een baard te laten staan, en Bili Adarra, die bijna even breed was als Perijn maar een hand kleiner. Bili was een verre neef en het naaste nog levende familielid van Perijn. Hij was opgegroeid met veel van deze mannen, hoewel sommige een paar jaar ouder waren dan hij. Er waren er ook bij die jonger waren. Hij kende de mannen van Devenrit tot aan Wachtheuvel nu even goed als die uit Emondsveld. Hij had meer reden dan Faile alleen om dat fort zo snel mogelijk te bereiken. Had Allora, een slanke kerel met een dikke Taraboonse snor, was de laatste van de mannen uit Tweewater. Toen hij in het aquaduct stapte verscheen Gaul, zijn gezicht nog steeds gesluierd en met vier speren in de hand waarin hij zijn runderleren beukelaar hield. Hij legde een hand op de rand van het aquaduct, sprong op en ging op de stenen zitten.

‘Ga jij ook?’ vroeg Perijn verbaasd.

‘De Speervrouwen kunnen voor je verkennen, Perijn Aybara.’ De grote Aiel keek achterom naar de Speervrouwen. Perijn dacht dat hij boos keek, hoewel het moeilijk te zien was door de zwarte sluier die alleen zijn ogen vrijliet, ik hoorde ze praten toen ze dachten dat ik niet luisterde. In tegenstelling tot je vrouw en de anderen is Chiad een echte gai’shain. Bain ook, maar om haar geef ik niets. Chiad heeft nog de rest van het jaar en een dag te dienen nadat we haar redden. Als een man een vrouw gai’shain heeft gemaakt, of een vrouw een man, dan wordt er soms een trouwkrans gemaakt zodra het wit wordt uitgetrokken. Het is niet ongehoord. Maar ik hoorde de Speervrouwen zeggen dat zij Chiad eerst zouden vinden, om haar bij me uit de buurt te houden.’ Achter hem flitste Sulins vinger in de handtaal van de Speervrouwen, en een van de anderen sloeg een hand voor haar mond om niet te lachen. Dus ze hadden hem geplaagd. Misschien waren ze niet zo fel tegen zijn toenadering tot Chiad als ze voorgaven. Of misschien was er iets wat Perijn ontging. Aielhumor kon ruw zijn.

Gaul liet zich in het water zakken. Hij moest bijna plat vooroverbukken om onder het dak van het aquaduct door te kunnen lopen. Perijn staarde naar de opening. Het zou zo makkelijk zijn om Gaul te volgen. Het kostte hem moeite om zich af te wenden. De rij Seanchaanse soldaten liep nog steeds heuvel op en heuvel af. ‘Mishima, ik ga terug naar mijn kamp. Gradi zal jou naar het jouwe brengen als je hier klaar bent. Doe wat je kunt om de sporen uit te wissen voordat jullie vertrekken.’

‘Jazeker, Heer. Ik heb enkelen van de mannen opgedragen wat vet van de assen te halen en de windmolens te smeren. Ze klinken alsof ze ieder ogenblik vast kunnen lopen. We kunnen die op de achterste richel ook doen.’

Perijn pakte Stappers leidsels en keek op naar de langzaam draaiende zeilen. Langzaam maar gestaag. Ze waren niet gemaakt om snel te draaien. ‘En wat als er morgen een paar Shaido komen en zich afvragen waar dat verse vet vandaan komt?’

Mishima keek hem lange tijd aan, zijn gezicht half verscholen in de schaduwen van de maan. Voor één keer leek hij niet van zijn stuk door Perijns gloeiende gele ogen. Zijn geur... Hij rook alsof hij iets onverwachts zag.

‘De baniergeneraal had gelijk over u,’ zei hij langzaam. ‘Wat zei ze dan?’

‘Dat zult u haar moeten vragen, Heer.’

Perijn reed de heuvel af en terug naar de bomen, peinzend over hoe eenvoudig het zou zijn om om te keren. Gallenne kon alles vanaf dit punt wel regelen. Het was allemaal uitgestippeld. Behalve dat de Mayener dacht dat elke strijd uitliep op een grote aanval van paarden. En bij voorkeur ook zo begon. Hoe lang zou hij zich aan het plan houden? Arganda was verstandiger, maar hij was zo ongerust over koningin Alliandre dat hij die aanval misschien zelf ook wel zou laten uitvoeren. Dan bleef alleen Perijn zelf over. De bries stak op en hij trok zijn mantel dichter om zich heen.

Gradi zat met zijn ellebogen op zijn knieën op een kleine open plek op een mossige steen die deels in de grond was verzonken. Ongetwijfeld een restant van de bouw van het aquaduct. Er lagen nog een paar andere, gelijksoortige stenen. De bries dreef zijn geur bij Perijn vandaan. Hij keek pas op toen Perijn voor hem inhield. De poort die ze hadden gebruikt om hier te komen stond nog open, en bood uitzicht op een andere open plek tussen hoge bomen, niet ver van waar de Seanchanen nu hun kamp hadden. Het was misschien makkelijker geweest als ze hun kamp dichter bij dat van Perijn hadden opgeslagen, maar hij wilde de Aes Sedai en de Wijzen zo ver mogelijk bij de sul’dam en damane vandaan houden. Hij was niet bang dat de Seanchanen Tylees woord zouden breken, maar de Aes Sedai en de Wijzen kregen bijna een flauwte als ze alleen al aan damane dachten. Waarschijnlijk zouden de Wijzen en Annoura voorlopig niets doen. Waarschijnlijk. Van Masuri was hij niet zo zeker. Op meerdere manieren. Het was beter om zolang het kon een paar roede tussen hen in te houden.