‘Wat was dat?’ wilde Tylee uiteindelijk weten.
‘Weet ik niet.’ Annoura’s gezicht bleef sereen, maar haar stem klonk onvast. ‘Licht, ik heb geen flauw benul.’
‘Het maakt niet uit wat het was,’ zei Perijn. Hij negeerde hun starende blikken. ‘Over drie dagen is het allemaal voorbij. Dat is alles wat ertoe doet.’ Faile was alles wat ertoe deed.
De zon stond nog niet op het hoogste punt, maar Faile voelde zich nu al uitgeput. Het water voor Sevanna’s ochtendbad – ze baadde nu twee keer per dag! – was niet warm genoeg geweest, en Faile was geslagen samen met alle anderen, hoewel zij en Alliandre er alleen waren geweest om de rug van de vrouw te boenen. Sinds zonsopgang hadden al meer dan twintig natlander-gai’shain gesmeekt om haar trouw te mogen zweren. Drie van hen hadden een opstand voorgesteld en gezegd dat er meer gai’shain in alle tenten waren dan Shaido. Ze hadden schijnbaar geluisterd toen ze hun erop wees dat bijna alle Aiel wisten hoe ze een speer moesten gebruiken, terwijl de meeste natlanders boeren of ambachtslieden waren. Slechts enkelen van hen hadden ooit een wapen in de hand gehad, en nog minder gebruikten er nog steeds een. Schijnbaar hadden ze geluisterd, maar dit was de eerste keer dat iemand zoiets had voorgesteld na het afleggen van de gelofte. Meestal duurde het een paar dagen voor ze zover waren. De druk nam toe. Ze stevenden op een slachting af, behalve als ze die kon voorkomen. En nu dit...
‘Het is maar een spelletje, Faile Bashere,’ zei Rolan, die boven haar uittorende terwijl ze over de modderige straten tussen de Shaido-tenten door liepen. Hij klonk vermaakt, en zijn lippen krulden om in een klein glimlachje. Hij was zeker een mooie man. ‘Een kusspelletje, zei je.’ Ze verschoof de gestreepte handdoeken over haar arm. ‘Ik heb werk te doen, en geen tijd voor spelletjes. Vooral geen kusspelletjes.’ Ze zag een paar Aiel, verschillende zelfs op dit tijdstip al stomdronken, maar de meeste mensen op straat waren natlanders in vuile gai’shaingewaden of kinderen die blij speelden in de modderpoelen die door de zware regen van de afgelopen nacht waren achtergelaten. Het was druk op straat met mannen en vrouwen in witte, met modder bespatte gewaden, die manden of emmers of potten droegen. Sommigen hadden echt taken te verrichten. Er waren zoveel gai’shain in het kamp dat er eigenlijk niet genoeg werk was voor iedereen. Maar dat zou een Shaido er niet van weerhouden om lege handen aan het werk te zetten als die handen uit witte mouwen staken, zelfs al waren het verzonnen taken. Om te voorkomen dat ze zinloze gaten moesten graven in modderige akkers of potten moesten schrobben die al schoon waren, droegen een heleboel gai’shain tegenwoordig dingen met zich mee, zodat het leek alsof ze aan het werk waren. Dat hielp niet om echt werk te ontlopen, maar het hielp wel tegen die andere klusjes. Faile hoefde zich daar bij de meeste Shaido niet druk om te maken, niet zolang ze die dikke gouden kettingen om haar middel en hals droeg, maar het halssnoer en de riem waren niet voldoende om Wijzen te ontlopen. Ze had voor hen wel eens schone pannen geschrobd. En soms was ze dan gestraft omdat ze niet beschikbaar was als Sevanna haar nodig had. Vandaar de handdoeken.
‘We kunnen beginnen met een kusspelletje dat kinderen spelen,’ zei hij, ‘hoewel de straffen daarbij soms beschamend zijn. In het spel dat de volwassenen spelen, zijn de straffen leuk. Verliezen kan even plezierig zijn als winnen.’
Ze moest lachen. Die man was wel aanhoudend. Plotseling zag ze Galina door de menigte naar haar toe komen rennen, haar witzijden mantel opgetild boven de modder en haar ogen driftig speurend. Faile had gehoord dat de vrouw vanaf die ochtend weer kleding mocht dragen. Natuurlijk had ze wel altijd die brede halsketting en riem van goud en vuurdruppels gedragen. De haren op haar hoofd waren niet langer dan een duim, maar er was nota bene een grote rode strik in bevestigd. Dat was waarschijnlijk niet haar eigen keuze geweest. Alleen haar gezicht, waar Faile geen leeftijd aan kon verbinden, overtuigde haar ervan dat Galina echt Aes Sedai was. Verder was Faile onzeker over alles aan haar, behalve het gevaar dat ze vertegenwoordigde.
Galina zag haar en bleef staan, met haar handen knijpend in haar mantel. De Aes Sedai keek onzeker naar Rolan. ik moet erover nadenken, Rolan.’ Ze was niet van plan hem weg te sturen tot ze zeker was van Galina. ‘Ik heb tijd nodig om na te denken.’
‘Vrouwen willen altijd tijd om na te denken. Denk er maar eens aan dat je je problemen even kunt vergeten tijdens een onschuldig spelletje.’
Ze huiverde toen hij zachtjes met een vinger over haar wang streek voordat hij wegliep. Voor Aiel was het aanraken van iemands wang in het openbaar even goed als een kus. Het had ook zeker aangevoeld als een kus. Onschuldig? Ergens betwijfelde ze dat een spelletje waarbij ze Rolan moest kussen zou eindigen met enkel kussen. Gelukkig hoefde ze daar niet achter te komen – of iets voor Perijn te verbergen – als Galina waarachtig bleek te zijn. Als. De Aes Sedai sprong op haar af zodra Rolan weg was. ‘Waar is hij?’ wilde Galina weten, en greep haar arm. ‘Zeg het me! Ik weet dat je hem hebt. Je moet hem hebben!’ De vrouw klonk bijna smekend. De manier waarop Therava haar behandeld had, had die beroemde Aes Sedai-rust verwoest.
Faile schudde haar hand af. ‘Zeg me eerst nog een keer dat je mijn vrienden en mij meeneemt als je gaat. Zeg het me. En zeg me wanneer je gaat.’
‘Hoe durf je zo tegen me te spreken,’ siste Galina. Faile zag zwarte vlekken voor haar ogen dansen voordat ze besefte dat ze een klap had gekregen. Tot haar eigen verbazing sloeg ze de vrouw zo hard ze kon terug, waardoor ze wankelde. Faile legde geen hand op haar prikkende gezicht, maar Galina wreef wel over haar wang, haar ogen groot van schrik. Faile zette zich schrap, misschien voor een klap met de Kracht of iets ergers, maar er gebeurde niets. Sommige langslopende gai’shain staarden naar hen, maar niemand bleef staan of hield zelfs maar zijn pas in. Alles wat leek op een samenscholing van gai’shain zou de blikken van de Shaido trekken en iedereen die erbij was straf opleveren. ‘Zeg het me,’ zei ze weer.
‘Ik zal jou en je vrienden meenemen,’ snauwde Galina bijna, en trok haar hand weg van haar wang. ‘Ik vertrek morgen. Als je hem hebt. Zo niet, dan zal Sevanna binnen een uur weten wie je bent!’ Nou, dat was in ieder geval duidelijke taal.
‘Hij is verstopt in het dorp. Ik zal hem nu voor je halen.’ Toen ze zich omdraaide, greep Galina haar arm weer vast. De ogen van de Aes Sedai schoten heen en weer, en ze sprak zachtjes alsof ze plotseling bang was dat iemand het zou horen. Ze klonk ook bang. ‘Nee. Ik wil niet dat iemand het ziet. Geef hem me morgenochtend maar. In het dorp. We spreken daar af. In het zuiden van het dorp. Ik zal het huis markeren met een rode sjaal.’
Faile knipperde met haar ogen. De zuidkant van Malden was een uitgebrande puinhoop.
‘Waarom daar?’ vroeg ze ongelovig.
‘Omdat daar niemand naartoe gaat, stommerd! Omdat niemand ons daar ziet!’
Galina’s ogen bleven heen en weer schieten. ‘Morgenochtend vroeg. Als je me teleurstelt, zul je het betreuren!’ Ze greep de rokken van haar zijden gewaad bijeen en haastte zich weg door de menigte. Faile keek de vrouw fronsend na. Ze zou zich uitgelaten moeten voelen, maar dat was niet zo. Galina leek wild, onvoorspelbaar. Maar toch, Aes Sedai konden niet liegen. Er was zo te zien geen enkele manier waarop Galina onder haar belofte uit kon komen. En als ze wel een manier vond, had Faile nog steeds haar eigen ontsnappingsplannen, hoewel die niet veel waren gevorderd, maar wel veel gevaarlijker waren geworden dan aanvankelijk. Dan bleef Rolan over. En zijn kusspelletjes. Galina moest waarachtig blijken te zijn. Dat moest.
27
Een eenvoudige houten kist
De middagzon in Altara was warm, hoewel Rhands mantel af en toe werd opgezwiept door een hevige bries. Ze stonden nu al twee uur boven op de heuvel. Een massa donkere wolken kroop vanuit het noorden over het blauwgrijze strijklicht en beloofde regen en kouder weer. Andor lag slechts een paar span in die richting, aan de andere kant van lage, beboste heuvels met eiken en dennen, lederblad en bittergom. Langs die grens waren in beide richtingen talloze generaties vee gehoed. Keek Elayne naar de regen in Caemlin? Dat lag een goede honderdvijftig roede naar het oosten, zo ver dat ze niet meer was dan een vage aanwezigheid achter in zijn hoofd. Aviendha, in Arad Doman, was nog vager. Hij had niet verwacht dat de Wijzen haar mee zouden nemen. Toch zou ze veilig zijn tussen tienduizenden Aiel, even veilig als Elayne achter de muren van Caemlin. Tai’daishar stampte met een hoef en schudde met zijn hoofd, ongeduldig om op weg te gaan. Rhand klopte de grote zwarte op de hals. De hengst kon in minder dan een uur aan de grens zijn, maar ze gingen vandaag richting het westen. Een stukje naar het westen, straks.