Hij moest indruk maken tijdens de bijeenkomst vandaag, en hij had zijn kleding zorgvuldig uitgekozen. De Zwaardenkroon stond op zijn hoofd, maar niet enkel om indruk te maken. De helft van de zwaardjes tussen de brede band van laurierbladeren wees omlaag en maakte het ding onprettig om te dragen. Ze herinnerden de drager steeds aan het gewicht, in goud en in verantwoordelijkheid. Een barstje in een van die laurierbladeren sneed in zijn slaap en herinnerde hem aan de strijd tegen de Seanchanen, toen het barstje was ontstaan. Een strijd die hij verloren had toen hij zich dat niet kon veroorloven. Zijn donkergroene zijden jas was met gouddraad op de mouwen, schouders en hoge kraag geborduurd, zijn zwaardriem zat dicht met een met goud ingelegde gesp in de vorm van een draak en hij had de Drakenstaf in zijn hand, een speerpunt van twee voet lang met een lange groen-witte kwast onder de gepolijste stalen punt. Als de Dochter van de Negen Manen die herkende als deel van een Seanchaanse speer, moest ze ook de draken opmerken die door Speervrouwen rondom in het heft waren gesneden. Vandaag droeg hij geen handschoenen. De drakenkoppen met gouden manen op de ruggen van zijn handen glansden metalig in het zonlicht. Hoe hoog haar rang onder de Seanchanen ook was, ze zou weten wie ze voor zich had. Een stommeling. Lews Therins woeste gelach weerkaatste door zijn hoofd. Een stommeling die in een valstrik trapt. Rhand negeerde de waanzinnige. Misschien was het een valstrik, maar hij was klaar om ervandoor te gaan als dat zo was. Het was het risico waard. Hij had deze wapenstilstand nodig. Hij kon de Seanchanen vernietigen, maar tegen welke prijs in bloed, en hoeveel tijd zou dat kosten, tijd die hij niet had? Hij keek weer naar het noorden. De lucht boven Andor was helder, op een paar hoge witte wolken na, voorbij drijvende flarden. De Laatste Slag was nabij. Hij moest het risico nemen. Min, die in de buurt met de leidsels van haar grijze merrie speelde, voelde zich zelfingenomen, en dat ergerde hem. Ze had hem tijdens een zwak ogenblik een belofte ontfutseld en weigerde hem los te laten. Hij kon die belofte gewoon breken. Hij zou hem gewoon moeten breken. Ze keek naar hem alsof ze zijn gedachten gehoord had. Haar gezicht, omlijst door donkere schouderlange krulletjes, stond uitgestreken, maar door de binding kwam plotseling argwaan en iets van boosheid. Ze probeerde beide te onderdrukken, maar ze prutste bij haar polsen zoals ze deed wanneer ze haar messen controleerde. Natuurlijk zou ze die niet op hem gebruiken. Natuurlijk niet. De liefde van een vrouw kan gewelddadig zijn, mompelde Lews Therin. Soms doen ze een man meer kwaad dan ze denken, meer dan de bedoeling was. Soms spijt bet ze zelfs naderhand. Hij klonk nu samenhangend, maar Rhand onderdrukte de stem. ‘Je moet ons verder weg laten verkennen, Rhand Altor,’ zei Nandera. Zij en de ruim twintig andere Speervrouwen op de spaarzaam beboste heuvel droegen hun zwarte sluiers. Sommige hadden hun boog in de handen en pijlen aangezet. De andere Speervrouwen bevonden zich tussen de bomen ver van de heuvel vandaan en stonden op de uitkijk, alert op onplezierige verrassingen. ‘Het land is helemaal tot aan het landhuis vrij, maar toch ruikt dit voor mij naar een valstrik.’ Ooit had ze moeite gehad met woorden als ‘landhuis’ en ‘huis’. Maar ze was nu al een hele tijd in de natlanden.
‘Nandera spreekt de waarheid,’ mompelde Alivia chagrijnig, en stuurde haar gespikkelde ruin dichter naar hem toe. Blijkbaar was de goudharige vrouw nog steeds ontstemd dat ze niet met hem meeging, maar het was gewoon onmogelijk vanwege de manier waarop ze in Tyr had gereageerd op het horen van de tongval uit haar eigen land. Ze gaf toe dat ze erdoor van streek was geweest, maar beweerde dat het kwam doordat het zo onverwachts was geweest. Hij kon het echter niet wagen. ‘Je kunt niemand van het Hoge Bloed vertrouwen, vooral geen dochter van de keizerin, moge ze...’ Ze liet haar mond dichtvallen en streek onnodig haar donkerblauwe rokken glad, grimassend over wat ze bijna had gezegd. Hij vertrouwde haar letterlijk met zijn leven, maar haar instincten waren te diep geworteld om haar oog in oog te laten staan met de vrouw die hij zou ontmoeten. Door de binding kwam nu boosheid, zonder pogingen die te onderdrukken. Min hield er niet van als Alivia zo dicht bij hem kwam.
‘Volgens mij ruikt het ook naar een valstrik,’ zei Bashere, en legde zijn gekromde zwaard wat losser in de schede. Hij was eenvoudig gekleed in een gepoetste helm en borstplaat, zijn grijze zijden jas was het enige waarin hij afweek van de eenentachtig Saldeaanse lansiers die rond de heuvel verspreid stonden. Zijn dikke, omlaag krullende snorrenbaarden stonden bijna rechtop achter de tralies van zijn helm. ik zou tienduizend kronen geven om te weten hoeveel soldaten ze daar heeft. En hoeveel damane. Die Dochter van de Negen Manen is de erfgename van hun troon, man.’ Hij was geschokt geweest toen Alivia dat vertelde. Niemand in Ebo Dar had het tegen hem gezegd, alsof het niet belangrijk was. ‘Ze kunnen wel beweren dat hun domein ver ten zuiden van hier eindigt, maar je kunt ervan uitgaan dat ze minstens een klein leger bij zich heeft om voor haar veiligheid te waken.’
‘En als je verkenners dat leger vinden,’ antwoordde Rhand kalm, ‘kunnen we er dan zeker van zijn dat ze niet worden gezien?’ Nandera maakte een minachtend geluid. ‘Je kunt maar beter niet aannemen dat jij de enige bent met ogen,’ zei hij tegen haar. ‘Als ze denken dat we van plan zijn hen aan te vallen of die vrouw te ontvoeren, valt alles in duigen.’
Misschien hadden ze daarom hun geheim bewaard. De keizerlijke erfgename zou een verleidelijker ontvoeringsdoelwit zijn dan een ‘eenvoudige’ hooggeplaatste edelvrouwe. ‘Houden jullie nu maar gewoon de wacht zodat ze ons niet verrassen. Als alles misgaat, Bashere, weet je wat je moet doen. Bovendien heeft ze misschien een leger, maar dat heb ik ook, en niet zo’n kleintje.’ Bashere knikte. Het was druk op de heuveltop, met Saldeanen en Speervrouwen, Asha’man en Aes Sedai met hun zwaardhanden, alles bij elkaar meer dan vijfentwintig, een even formidabele groep als een klein leger. Ze bewogen zich met verrassend veel gemak en weinig uiterlijke tekenen van spanning. O, Toveine, een kleine Rode zuster met een koperkleurige huid, keek wel boos naar Logain, maar Gabrelle, een zwoele Bruine met groene ogen, praatte heel gezellig met hem, misschien zelfs wel een beetje koket. Dat was misschien de reden voor Toveines boze blikken, hoewel ze het waarschijnlijk eerder afkeurde dan er jaloers op was. Adrielle en Kurin hadden een arm om elkaars middel geslagen, hoewel zij groter was en boven de Domani Asha’man uit kwam, en mooi terwijl hij gewoontjes was met grijzende slapen. Bovendien had hij de Grijze zuster tegen haar wil gebonden.
Beldeine, die de stola nog maar zo kort had dat ze eruitzag als een gewone Saldeaanse met schuinstaande bruine ogen, stak af en toe haar hand uit om Manfor aan te raken, en hij glimlachte dan telkens naar haar. Hij was vreselijk geschrokken toen ze hem gebonden had, maar schijnbaar was de geelharige man daar zeer toe bereid geweest. Ze hadden geen van beiden Rhand om zijn mening gevraagd over die binding.