Выбрать главу

Rhand stuurde Tai’daishar tussen de palen door, en de anderen volgden. Min trok zich niets aan van zijn waarschuwing. Ze duwde haar grijze tussen Tai’daishar en Nynaeves merrie in en grijnsde naar hem. Door de binding kwam zenuwachtigheid, maar ze grijnsde! Toen hij halverwege het pad naar het huis was, gingen de deuren open en kwamen er twee vrouwen naar buiten. De een droeg donkergrijs, de ander blauw met rode vlakken op haar borst en rokken tot op haar enkels. Er glinsterde zonlicht op het zilverachtige leidsel waarmee ze verbonden waren. Er verschenen er nog twee, en nog twee, tot er drie paren in een rij stonden aan weerszijden van de deur. Toen hij op twee derde van het pad was, stapte er nog een vrouw in de deuropening, heel donker en heel klein, gekleed in een wit gewaad met plooien, haar hoofd bedekt met een doorzichtige sjaal die over haar gezicht viel. De Dochter van de Negen Manen. Ze was aan Bashere beschreven, zelfs tot aan haar geschoren hoofd. Er gleed een spanning uit zijn schouders weg waarvan hij zich niet eens bewust was geweest. Ze was hier echt, dus kon het geen valstrik zijn. De Seanchanen zouden de erfgename van hun troon niet op het spel zetten met zoiets gevaarlijks. Hij hield zijn paard in en steeg af. ‘Een van hen geleidt,’ zei Nynaeve net luid genoeg om te verstaan, terwijl ze uit het zadel klom. ik zie niets, dus verbergt ze haar vaardigheid en heeft de weving omgekeerd – en ik vraag me af hoe de Seanchanen dat hebben geleerd! – maar ze geleidt. Slechts één van hen; er is niet voldoende voor hen beiden.’ Haar ter’angreaal kon niet bepalen of er saidin of saidar werd geleid, maar het was waarschijnlijk geen man.

Ik zei je toch dat het een valstrik was, kreunde Lews Therin. Ik zei het toch!

Rhand deed alsof hij zijn zadelriem controleerde. ‘Kun je bepalen wie het is?’ vroeg hij zachtjes. Hij reikte nog steeds niet naar saidin. Het viel niet te voorspellen wat Lews Therin zou doen in deze omstandigheden, als hij het voor elkaar kreeg om de leiding weer over te nemen. Logain prutste ook met zijn zadelriem, en Narishma keek toe terwijl Sandomere een van de hoeven van de schimmel nakeek. Ze hadden het gehoord. De kleine vrouw wachtte in de deuropening, heel stil maar ongetwijfeld ongeduldig en waarschijnlijk beledigd door hun schijnbare belangstelling voor hun paarden. ‘Nee,’ antwoordde Cadsuane grimmig. ‘Maar daar kan ik iets aan doen. Zodra we dichterbij zijn.’ Haar gouden haarversieringen zwaaiden heen en weer terwijl ze haar mantel achterovergooide alsof ze een zwaard onthulde.

‘Blijf achter me,’ zei hij tegen Min, en tot zijn opluchting knikte ze. Ze had een lichte frons op haar voorhoofd en er kwam ongerustheid door de binding. Maar geen angst. Ze wist dat hij haar zou beschermen.

Hij liet de paarden staan en liep naar de sul’dam en damane, met Cadsuane en Nynaeve aan weerszijden van hem. Logain, met zijn hand op zijn zwaardgevest alsof dat zijn werkelijke wapen was, beende mee aan de andere zijde van Cadsuane, en Narishma en Sandomere liepen naast Nynaeve. De kleine donkere vrouw begon langzaam naar hen toe te lopen, waarbij ze haar rokken omhooghield van de vochtige grond.

Plotseling, op niet meer dan tien pas afstand... flikkerde ze. Even was ze groter dan de meeste mannen, helemaal in het zwart gekleed, verbazing op haar gezicht, en hoewel ze de sluier nog droeg was haar hoofd bedekt met kortgeknipt, golvend zwart haar. Een tel later keerde de kleine vrouw terug, haar voetstappen weifelend terwijl ze haar witte rokken losliet. Toen volgde er nog een flikkering en stond de lange donkere vrouw er weer, haar gezicht verwrongen van woede achter haar sluier. Hij herkende dat gezicht, hoewel hij het zelf nooit eerder gezien had. Lews Therin wel, en dat was genoeg. ‘Semirhage,’ zei hij geschrokken, en plotseling leek alles tegelijk te gebeuren.

Hij reikte naar de Bron en merkte dat Lews Therin er ook naar graaide, en ze worstelden met elkaar om de eerste te zijn. Semirhage wapperde met haar hand, en een kleine vuurbol schoot vanuit haar vingertoppen op hem af. Misschien riep ze iets, een bevel. Hij kon niet opzij springen, want daar stond Min. Hij probeerde woest saidin te grijpen en stak wanhopig de hand op met daarin de Drakenstaf.

De wereld leek te ontploffen in vuur.

Hij lag met zijn wang tegen de vochtige grond gedrukt, besefte hij. Er dreven zwarte vlekjes voor zijn ogen en alles leek een beetje wazig, alsof hij door water keek. Waar was hij? Wat was er gebeurd? Zijn hoofd voelde vol met wol. Iets stak hem tussen de ribben. Zijn zwaardgevest. De oude wonden vormden een harde knoop van pijn even daarboven. Langzaam besefte hij dat hij naar de Drakenstaf keek, of wat ervan over was. De speerpunt en een paar duim verkoold hout lagen drie pas verderop. Kleine dansende vlammetjes vraten aan de lange kwast. De Zwaardenkroon lag daarachter. Plotseling voelde hij dat er saidin werd geleid. Zijn huid was een en al kippenvel. Het landhuis. Semirhage! Hij probeerde overeind te komen en stortte met een woeste kreet weer neer. Langzaam trok hij zijn linkerarm, die één bal van pijn was, naar voren zodat hij zijn hand kon zien. Waar zijn hand was geweest. Er was alleen een verwrongen, zwartgeblakerde puinhoop van over. Een stomp die uit een mouw stak waar dunne sliertjes rook af kwamen. Maar om hem heen werd nog steeds de Kracht geleid. Zijn mensen vochten voor hun leven. Misschien delfden ze wel het onderspit. Min! Hij worstelde zich overeind, maar viel weer.

Min kroop naar hem toe alsof ze was geroepen door zijn gedachten aan haar. Ze probeerde hem te beschermen met haar lichaam, besefte hij. De binding was vol medeleven en pijn. Geen lichamelijke pijn. Hij zou het weten als ze ook maar het kleinste letsel had. Ze voelde pijn voor hem. ‘Lig stil,’ zei ze. ‘Je bent... Je bent gewond.’

‘Weet ik,’ zei hij hees. Weer reikte hij naar saidin, en wonder boven wonder probeerde Lews Therin deze keer niet tussenbeide te komen. De Kracht vulde hem, en dat gaf hem de kracht om zich met één hand overeind te duwen. Onderwijl bereidde hij een aantal heel akelige wevingen voor. Min trok zich niets aan van zijn modderige jas en greep zijn goede arm vast alsof ze hem overeind wilde houden. Maar het gevecht was voorbij.

Semirhage stond stijfjes met haar armen langs haar zijden, haar rokken tegen haar benen geduwd, ongetwijfeld omgeven door stromen Lucht. Het heft van een van Mins messen stak uit haar schouder en ze was ook afgeschermd, maar haar donkere, mooie gezicht stond minachtend. Ze was eerder een gevangene geweest, korte tijd, tijdens de Oorlog van de Schaduw. Ze was ontsnapt uit hoogbewaking door haar cipiers zodanig angst aan te jagen dat zij haar uiteindelijk naar buiten smokkelden.

Anderen waren ernstiger gewond. Een kleine donkere sul’dam en een lange lichtharige damane, verbonden door een a’dam, lagen op de grond en staarden met glazige ogen op naar de zon, en twee anderen zaten op hun knieën en hielden elkaar vast terwijl het bloed over hun gezicht liep en in hun haren kleefde. De andere paren stonden even stijf als Semirhage, en hij zag schilden om drie van de damane. Ze keken onthutst. Een van de sul’dam, een slanke, donkerharige jonge vrouw, huilde zachtjes. Narishma’s gezicht zat ook onder het bloed, en zijn jas zag er verschroeid uit. Dat gold ook voor die van Sandomere. Er stak een bot door zijn linkermouw, wit met rode vlekken, tot Nynaeve de arm met een ruk rechttrok en het bot weer op zijn plaats duwde. Hij grimaste van pijn en kreunde diep. Ze legde haar handen om zijn arm over de breuk en even later boog hij zijn arm en bewoog hij zijn vingers, dankjewel mompelend. Logain leek ongeschonden, evenals Nynaeve en Cadsuane, die naar Semirhage keek zoals een Bruine zuster naar een uitheems dier zou kijken dat ze nog nooit had gezien.