‘Een prachtige veldslag is er een die je niet hoeft te voeren,’ zei Mart, scherper dan zijn bedoeling was geweest. Hij hield niet van veldslagen. Tijdens een veldslag konden ze gaten in je prikken. Hij werd er alleen steeds bij betrokken, dat was alles. Het meeste van dat dansen had hij wél gedaan om weg te glippen. Maar vanavond zou hij niet kunnen wegglippen, en de komende dagen ook niet. ‘Ons aandeel hierin is belangrijk, Teslyn.’ Waar bleef Aludra toch, het Licht brande haar? De aanval op het bevoorradingskamp moest al in volle gang zijn, met niet al te veel slagkracht, zodat de verdedigers zouden denken dat ze wel stand konden houden tot er hulp kwam, maar voldoende om ze ervan te overtuigen dat ze hulp nodig hadden. De anderen zouden vanaf het begin op volle sterkte toeslaan, om de verdediging te overstelpen voordat ze wisten wat hun overkwam. ik ben van plan de Seanchanen te grazen te nemen, zo hard en zo snel en zo vaak dat ze moeten reageren op wat wij doen in plaats van hun eigen plannen te maken.’ Zodra hij de woorden had uitgesproken, wenste hij dat hij het anders had gezegd. Tuon boog zich naar Selucia toe, en de langere vrouw bracht haar hoofd omlaag om met haar te fluisteren. Het was te donker voor hun verdomde vingertaai, maar hij kon geen woord verstaan van wat ze zeiden. Hij kon het zich wel voorstellen. Ze had beloofd hem niet te verraden, maar ze moest wel wensen dat ze die belofte terug kon nemen. Hij had haar bij Reimon of een van de anderen moeten laten. Dan zou ze veiliger zijn geweest dan bij hem. Dat had hij kunnen doen, als hij haar vastgebonden had, haar én Selucia. En waarschijnlijk Setalle ook. Die verdomde vrouw koos nog altijd steeds Tuons kant.
Mandevwins bruingespikkelde paard stampte met een hoef, en hij klopte het dier met zijn in een handschoen gehulde hand op de hals. ‘Je kunt niet ontkennen dat er strijdgeluk bestaat als je volkomen onverwachts een zwakke plek vindt in de linies van je vijand, een plek die er niet zou moeten zijn; als de vijand zich voorbereid heeft op een aanval vanuit het noorden terwijl jij uit het zuiden komt. Dat strijdgeluk rijdt mee op uw schouder, Heer. Ik heb het gezien.’ Mart gromde en verschoof geërgerd zijn hoed. Voor elke keer dat een baander verdwaalde en op een verdomde zwakke plek in de verdediging van de vijand stuitte, waren er tien keer dat ze niet waren waar je ze verwachtte, terwijl je het wel verdomd hard nodig had. Dat was de waarheid over strijdgeluk.
‘Een groene nachtbloem,’ riep een man vanboven. ‘Twee! Allebei groen!’ Hij klom gehaast uit de boom, begeleid door krakende geluiden.
Mart zuchtte zachtjes van verlichting. De raken was onderweg naar het westen. Hij had daarop gerekend – de dichtstbijzijnde grote groep soldaten die trouw waren aan de Seanchanen was ten westen – en hij had zelfs vals gespeeld door zo ver naar het westen te rijden als hij durfde. Ook al was je er zeker van dat je tegenstander op een bepaalde manier zou reageren, dat betekende nog niet dat hij dat ook zou doen. Reimon zou nu ieder ogenblik het bevoorradingskamp aanvallen, de verdediging overvallen met een grote overmacht en zodoende dringend noodzakelijke proviand in handen krijgen. ‘Ga, Vanin,’ zei hij, en de dikke man spoorde zijn paard aan, op een draf de nacht in. Hij was natuurlijk niet sneller dan de raken, maar zolang hij maar op tijd met nieuws kwam... ‘Tijd om te gaan, Mandevwin.’
Een slanke kerel sprong het laatste stukje van een lage tak omlaag, met een kijkglas zorgvuldig onder zijn arm. Hij gaf het aan de Cairhienin.
‘Stijg op, Londraed,’ zei Mandevwin, en stak het kijkglas in de ronde leren tas die aan zijn zadel was gebonden. ‘Connl, stel de mannen op in rijen van vier.’
Na een korte rit kwamen ze op een smalle, hard aangestampte weg, kronkelend tussen lage heuvels, die Mart eerder had ontweken. Hier waren weinig boerderijen en nog minder dorpen, maar hij wilde geen geruchten hebben over grote groepen gewapende mannen. Niet tot hij daar baat bij had, in ieder geval. Nu had hij behoefte aan snelheid, en bij de taak voor vanavond konden de geruchten hem niet vooruitsnellen. De meeste boerderijen waar ze langs draafden waren donkere vormen in het maanlicht, de lampen en kaarsen al gedoofd. Het gedonder van hoeven en het gekraak van zadels waren de enige geluiden. Af en toe klonk er een ijl, hoog geroep van een nachtvogel of een uil, maar tweeduizend paarden maakten een heleboel lawaai. Ze reden door een dorpje waar alleen in een handjevol huizen met rieten daken en in de kleine stenen herberg licht brandde, maar mensen staken hun hoofd uit ramen en deuren en gaapten hen na. Ze dachten ongetwijfeld dat ze soldaten zagen die trouw waren aan de Seanchanen. Er leken in het grootste deel van Altara maar weinig anderen over te zijn. Iemand juichte, maar het was een eenzame stem. Mart reed naast Mandevwin met Tuon en Selucia achter zich, en af en toe keek hij achterom. Niet om te controleren of ze er nog wel was. Vreemd genoeg twijfelde hij niet aan haar woord dat ze niet zou ontsnappen, zelfs nu niet. En ook niet om te controleren of ze hem bijhield. De scheerder hield hem gemakkelijk bij, en zij kon goed rijden. Pips had Akein niet voor kunnen blijven zelfs al had hij het geprobeerd. Nee, hij keek gewoon graag naar haar, zelfs in het maanlicht. Misschien vooral in het maanlicht. Hij had haar de vorige avond opnieuw proberen te kussen, maar ze had hem zo hard in zijn zij gestompt dat hij eerst dacht dat hij een gebroken rib had. Maar ze had hem gekust, net voordat ze vanavond waren vertrokken. Slechts één keer, en ze had hem gemaand niet zo gretig te zijn toen hij nog een kus wilde. Die vrouw smolt in zijn armen als hij haar kuste, en veranderde in ijs zodra ze achteruit stapte. Wat moest hij daar toch van denken? Er vloog een grote uil over hun hoofd, met geruisloos bewegende vleugels. Zou ze daar een of ander voorteken in zien? Waarschijnlijk.
Hij moest niet zoveel aan haar denken, niet vanavond. Eigenlijk was hij inderdaad in zekere mate afhankelijk van het geluk. De drieduizend lansiers die Vanin had gevonden, vooral Altaranen en een paar Seanchanen, konden wel of niet degenen zijn die baas Roidelle op zijn kaart had aangetekend. Ze waren niet ver geweest van de plaats waar hij dacht dat ze waren, maar er viel niet met zekerheid te zeggen welke kant ze sindsdien op waren gegaan. Bijna zeker naar het noordoosten, richting de Malvidepas en de Molvainekloof daarachter. Schijnbaar hadden de Seanchanen, behalve op dat laatste stuk, de Lugardweg vermeden voor het verplaatsen van soldaten, ongetwijfeld om hun aantallen en bestemming te verhullen. Bijna zeker was echter nog niet helemaal zeker. Als ze niet te ver hadden gereisd, was dit de weg die ze zouden nemen om naar dat bevoorradingskamp te komen. Als. Maar als ze verder waren gereden dan hij verwachtte, gingen ze misschien over een andere weg. Het leverde geen gevaar op; alleen een verspilde nacht. Hun commandant kon ook besluiten om dwars door de heuvels te trekken. Dat zou akelig kunnen zijn als hij besloot op het verkeerde punt weer deze weg op te gaan. Ongeveer vier span voorbij het dorp kwamen ze op een plek waar twee glooiende heuvels de weg flankeerden, en Mart liet halt houden. Baas Roidelles eigen kaarten waren uitstekend, maar de kaarten die hij van andere mannen had waren ook meesterwerken. Roidelle kocht alleen de beste. Mart herkende deze plek alsof hij er eerder was geweest.
Mandevwin draaide zijn paard bij. ‘Admar, Eyndel, neem jullie mannen mee de noordelijke heuvel op. Madwin, Dongal, de zuidelijke helling. Eén op de vier houdt de paarden vast.’
‘Kluister de paarden,’ zei Mart, ‘en doe ze de voerzakken om zodat ze niet hinniken.’ Ze stonden tegenover lansiers. Als alles fout ging en ze probeerden te vluchten, zouden die lansiers hen neermaaien alsof ze op wilde zwijnen joegen. Een kruisboog haalde niet veel uit vanaf de rug van een paard, vooral niet als je probeerde te vluchten. Ze moesten hier winnen.