De Cairhienin staarde hem aan, zijn gezichtsuitdrukking onzichtbaar achter de tralies van zijn helm, maar hij aarzelde niet. ‘Kluister de paarden en doe ze de voerzakken om,’ beval hij. iedereen gaat mee.’
‘Laat er een paar de wacht houden richting het noorden en zuiden,’ zei Mart hem. ‘Het strijdgeluk kan even gemakkelijk mét als tégen je zijn.’
Mandevwin knikte en gaf het bevel. De kruisboogschutters deelden zich op en reden de dun beboste hellingen op, hun donkere jassen en dofgroene wapenrusting vervagend in de schaduwen. Gepoetste wapenrusting was mooi voor parades, maar het kon evengoed maanlicht weerspiegelen als zonlicht. Volgens Talmanes was dat het moeilijkste geweest: de lansiers ervan overtuigen hun glanzende borstplaten op te geven, en de edelen hun zilver en goud. De voetsoldaten hadden er meteen de zin van ingezien. Een tijdlang klonk het geluid van mannen en paarden die over de mossige ondergrond liepen, door de struiken gingen, maar uiteindelijk daalde de stilte neer. Vanaf de weg zou Mart niet hebben kunnen zien of horen dat er iemand op de hellingen was. Nu kon hij alleen maar wachten. Tuon en Selucia hielden hem gezelschap, en Teslyn ook. De stevige bries die uit het westen was opgestoken trok aan hun mantels, maar Aes Sedai konden dat soort dingen natuurlijk negeren, hoewel Teslyn haar mantel dicht hield. Selucia liet vreemd genoeg de wind spelen met haar mantel, maar Tuon hield die van haar met één hand vast.
‘Misschien is het prettiger tussen de bomen,’ zei hij tegen haar. ‘Die breken de wind.’
Even schudde ze, stilletjes lachend. ‘Ik vind het leuk je te zien ontspannen op de heuvel,’ zei ze lijzig.
Mart knipperde met zijn ogen. Heuvel? Hij zat op Pips, midden op de verdomde weg met windvlagen die door zijn jas sneden alsof de winter terug was. Waar had ze het over met haar heuvel? ‘Pas op met Joline,’ zei Teslyn ineens onverwacht. ‘Ze is... kinderachtig soms, en je fascineert haar zoals een glanzend nieuw speeltje een kind fascineert. Ze zal je binden als ze denkt te weten hoe ze je daartoe over kan halen. Misschien terwijl zelfs jij niet eens beseft dat je akkoord gaat.’
Hij deed zijn mond open om te zeggen dat daar geen enkele verdomde kans op was, maar Tuon was hem voor. ‘Ze krijgt hem niet,’ zei ze scherp. Ze haalde adem en ging op vermaakte toon verder. ‘Speeltje is van mij. Tot ik met hem ben uitgespeeld. Maar zelfs dan geef ik hem nog niet aan een marath’damane. Begrijp je me, Tessi? Zeg dat maar tegen Rosi. Zo ga ik haar noemen. Dat mag je haar ook vertellen.’
De frisse wind had dan misschien geen vat op Teslyn, maar ze huiverde toen ze haar damanenaam hoorde. Haar Aes Sedai-sereniteit verdween en haar gezicht verwrong van woede. ‘Wat ik wel begrijp...!’
‘Hou op!’ onderbrak Mart hen. ‘Jullie allebei. Ik heb geen zin om te horen hoe jullie elkaar met naalden steken.’ Teslyn staarde hem aan, haar verontwaardiging overduidelijk, zelfs in het maanlicht. ‘Nou ja, Speeltje,’ zei Tuon vrolijk, ‘wat ben je weer bazig.’ Ze boog zich naar Selucia toe en fluisterde iets waardoor de vrouw met de grote boezem hard lachte.
Mart trok zijn schouders op en nestelde zich dieper in zijn mantel, en leunde op zijn zadelknop terwijl hij in het donker uitkeek naar Vanin. Vrouwen! Hij zou al zijn geluk opgeven – nou ja, de helft dan – als hij vrouwen kon begrijpen.
‘Wat denk je te kunnen bereiken met overvallen en hinderlagen?’ vroeg Teslyn, niet voor het eerst. ‘De Seanchanen sturen alleen maar meer soldaten, om je op te jagen.’
Zij en Joline hadden steeds hun neuzen in zijn plannen gestoken, en dat gold in mindere mate ook voor Edesina, tot hij ze had weggejaagd. Aes Sedai dachten dat ze alles wisten, en hoewel Joline nog wel iets over oorlogsvoering wist, had hij geen raad nodig gehad. Raadgevingen van Aes Sedai klonken altijd alsof ze je vertelden wat je moest doen. Deze keer besloot hij haar te antwoorden, ik reken erop dat ze meer soldaten zullen sturen, Teslyn,’ zei hij, nog steeds uitkijkend naar Vanin. ‘Het hele leger dat ze in de Molvainekloof hebben. Of in ieder geval een groot deel ervan. Dat zullen ze eerder gebruiken dan een ander leger. Alle informatie die Thom en Juilin hebben verzameld, wijst erop dat hun grootste troepenmacht op Illian is gericht. Ik denk dat het leger in de kloof ervoor waakt dat er iets vanuit Morland of Andor op hen afkomt. Maar voor ons zijn ze de kurk in de kruik. Ik ben van plan die kurk eruit te trekken zodat we erlangs kunnen.’
Na enkele ogenblikken stilte keek hij over zijn schouder. De drie vrouwen zaten hem vanaf hun paarden alleen maar aan te kijken. Hij wilde dat het licht genoeg was om hun gezichten goed te kunnen zien. Waarom staarden ze naar hem? Hij keek weer uit naar Vanin, maar hij voelde hun ogen in zijn rug prikken. Er verstreken misschien twee uur, te zien aan de verschuiving van de grote halvemaan, en de wind werd langzaamaan sterker. Het was nu niet langer fris, maar koud. Af en toe probeerde hij de vrouwen te bewegen om tussen de bomen te gaan schuilen, maar ze weigerden koppig. Hij moest blijven om Vanin te onderscheppen zonder te hoeven schreeuwen – de lansiers zouden dicht achter de man zitten; misschien wel heel dicht achter hem als hun bevelvoerder een dwaas was – maar zij hoefden dat niet. Hij vermoedde dat Teslyn weigerde omdat Tuon en Selucia dat ook deden. Dat sloeg nergens op, maar zo was het wel. Waarom Tuon weigerde wist hij niet, behalve misschien omdat ze het grappig vond als hij zich schor praatte. Uiteindelijk voerde de wind het geluid van een galopperend paard mee, en hij ging rechtop zitten in zijn zadel. Vanins gespikkelde kwam tevoorschijn, de gezette man zoals altijd een onwaarschijnlijke aanblik in het zadel. Vanin hield de teugels in en spoog door de spleet in zijn tanden. ‘Ze zitten ongeveer een span achter me, maar het zijn er een stuk of duizend meer dan vanmorgen. Wie er ook de leiding heeft, hij weet van wanten. Ze reizen snel, zonder hun paarden uit te putten.’
‘Als jullie twee tegen één in de minderheid zijn,’ zei Teslyn, ‘misschien kun je dan toch...’
‘Ik ben niet van plan om rechtstreeks tegen ze te vechten,’ onderbrak Mart haar. ‘En ik kan geen vierduizend lansiers los laten lopen en problemen voor me laten veroorzaken. Kom, we gaan naar Mandevwin.’
De kruisboogschutters die geknield op een rij op de helling van de noordelijke heuvel zaten, maakten geen geluid toen hij tussen hen door reed met de vrouwen en Vanin, maar schuifelden enkel opzij om hen door te laten. Hij had liever minstens twee rijen gehad, maar ze moesten een groot gebied kunnen dekken. De spaarzame bomen braken de wind slechts een beetje, en de meeste mannen hadden hun mantels om zich heen getrokken. Toch was elke kruisboog die hij zag klaar voor gebruik, met een pijl aangelegd. Mandevwin had Vanin zien aankomen en wist wat dat betekende. De Cairhienin liep net voorbij de rij heen en weer, totdat Mart verscheen en afsteeg. Mandevwin was opgelucht te horen dat hij zijn achterhoede niet langer in de gaten hoefde te houden. Hij knikte alleen bedachtzaam toen hij hoorde over nog eens duizend lansiers meer dan verwacht, en liet een man naar de top van de heuvel rennen om de verkenners daar hun plaats in de rij te laten innemen. Als Mart Cauton dit aankon, kon hij dat ook.
Mart was dat vergeten over de Bond. Ze vertrouwden hem volledig. Ooit had hem dat bijna uitslag bezorgd. Vanavond was hij er blij om.
Ergens achter hem riep een uil twee keer achtereen, en Tuon zuchtte.
‘Is dat een voorteken?’ vroeg hij, gewoon om iets te zeggen te hebben.
‘Ik ben blij dat je daar eindelijk belangstelling voor hebt, Speeltje. Misschien kan ik je toch nog iets bijbrengen.’ Haar ogen glansden in het maanlicht. ‘Een uil die twee keer roept, kondigt aan dat er spoedig iemand zal sterven.’ Nou, dat maakte meteen een einde aan het verdomde gesprek.
Al snel verschenen de Seanchanen, in rijen van vier en dravend voor hun paarden uit, hun lansen in de hand. Vanin had gelijk gehad over hun verstandige bevelvoerder. Als je paarden afwisselend liet draven en dan een stuk voor het paard uit rende, konden ze snel een grote afstand afleggen. Dwazen probeerden lange afstanden galopperend af te leggen en eindigden met dode of kreupele paarden. Alleen de eerste veertig mannen droegen de gesegmenteerde wapenrusting en vreemde helmen van Seanchan. Dat was jammer. Hij had geen idee hoe de Seanchanen slachtoffers onder hun Altaraanse bondgenoten zouden opvatten. Maar eigen verliezen zouden ze zeker wel opmerken.