Выбрать главу

Toen het midden van de rij recht voor hem was, riep een lage stem op de weg plotseling: ‘Baander! Halt!’ Die twee woorden werden gesproken in de bekende lijzige tongval van de Seanchanen. De mannen in gesegmenteerde wapenrusting bleven abrupt staan. De anderen kwamen rommelig tot stilstand. Mart haalde scherp adem. Dat moest wel het werk van ta’veren zijn. Ze hadden nauwelijks een betere positie kunnen innemen als hij zelf het bevel had gegeven. Hij legde een hand op Teslyns schouder. Ze kromp een beetje ineen, maar hij moest geruisloos haar aandacht trekken.

‘Baander!’ riep de lage stem. ‘Opstijgen!’ Beneden hen gehoorzaamden de soldaten. ‘Nu,’ zei Mart zachtjes.

De vossenkop op zijn borst werd koud, en plotseling zweefde er een bol van rood licht hoog boven de weg, die de soldaten in een onaardse gloed baadde. Ze hadden maar een hartslag de tijd om ernaar te kijken. Langs de linie onder Mart klonk de luide knal van duizend kruisboogpezen, gevolgd door duizend pijlen die op de formatie afschoten, op die korte afstand dwars door borstplaten heen. Mannen werden uit het zadel gestoten, paarden steigerden en gilden, net toen er nog duizend pijlen van de andere kant kwamen. Niet elk schot was midden in de roos, maar dat maakte nauwelijks uit bij de zware kruisbogen. Er gingen mannen neer met verbrijzelde benen, met half afgerukte benen. Anderen grepen de stompen van hun verwoeste armen vast in een poging het bloeden te stelpen. De mannen schreeuwden even hard als de paarden.

Hij keek naar een kruisboogschutter in de buurt terwijl de kerel bukte om de dubbele haken van de grote, doosachtige kruk aan zijn kruisboogpees te bevestigen, die aan een lus aan zijn riem hing. Toen de man rechtop ging staan, liep het koord uit de kruk, maar zodra hij rechtop stond zette hij de kruk op het botte uiteinde van de rechtopstaande kruisboog en begon aan een hendeltje aan de zijkant van de doos te draaien. Drie keer snel ronddraaien, wat gezoem, en het snoer haakte achter de grendel.

‘Tussen de bomen!’ riep de lage stem. ‘Pak ze voordat ze opnieuw kunnen schieten! Kom op!’

Enkele mannen probeerden op te stijgen om de aanval in te zetten, en andere lieten hun leidsels en lansen vallen om zwaarden te trekken. Geen van hen bereikte de bomen. Ze werden doorboord met nog eens tweeduizend pijlen die mannen neer maaiden, dwars door hen heen gingen en de man achter hen doodden of paarden deden vallen. Op de heuvel zetten de mannen weer razendsnel hun krukken in, maar het was niet nodig. Op de weg schopte hier en daar nog zwakjes een paard met zijn benen. De enige mannen die nog bewogen, probeerden in paniek alles wat voorhanden was te gebruiken om hun bloeden te stelpen. De wind bracht het geluid van galopperende paarden mee. Sommige misschien met ruiters erop. De lage stem schreeuwde geen bevelen meer.

‘Mandevwin,’ riep Mart, ‘we zijn hier klaar. Laat de mannen opstijgen. We hebben andere dingen te doen.’

‘Je moet hier blijven en ze helpen,’ zei Teslyn ferm. ‘De regels van de oorlog eisen het.’

‘Dit is een nieuw soort oorlog,’ zei hij streng. Licht, het was stil op de weg, maar hij hoorde het geschreeuw nog steeds. ‘Ze zullen op hun eigen mensen moeten wachten voor hulp.’

Tuon mompelde iets, half tegen zichzelf. Hij dacht te horen: ‘Een leeuw mag geen genade hebben,’ maar dat sloeg nergens op.

Hij verzamelde zijn mannen en leidde ze van de noordelijke helling af. De overlevenden hoefden niet te zien hoeveel mannen hij had. Over een paar uur zouden ze zich aansluiten bij de mannen op de andere heuvel, en nog een paar uur later bij Carlomin. Voor zonsopgang zouden ze de Seanchanen weer aanvallen. Hij was van plan ze zover te krijgen dat zij die verdomde kurk voor hem verwijderden.

28

In Malden

Net voor zonsopgang deed Faile de brede riem met gouden schakels voor de laatste keer om haar middel toen Dairaine de kleine, toch al drukke punttent binnenkwam waar ze allemaal sliepen. Buiten werd de lucht net grijs, maar binnen leek het nog wel nacht. Failes ogen waren echter gewend aan het schemerlicht. De slanke kleine vrouw met zwarte golvende haren tot op haar middel keek fronsend en gaapte. Ze had net onder de Hoogzetel van haar Huis in Cairhien gestaan, maar ze was ’s nachts wakker gemaakt omdat Sevanna niet kon slapen en wilde dat iemand haar voorlas. Sevanna hield van Dairaines stem, en waarschijnlijk ook van de verhalen die ze vertelde over de zogenaamde misstappen onder Sevanna’s gai’shain. De Cairhienin werd nooit gekozen door diegenen die niet gedienstig genoeg waren geweest en straf kregen. Haar handen gingen naar haar gouden halsband en aarzelden toen ze Faile, Alliandre en Maighdin zag, al aangekleed en uit bed. ik ben vergeten het boek op de juiste plek terug te leggen,’ zei ze met een stem als kristallen klokjes, en draaide zich weer om naar de tentflap. ‘Sevanna laat me slaan als ze het ziet rondslingeren als ze wakker wordt.’

‘Ze liegt,’ gromde Maighdin, en Dairaine rende naar buiten. Dat was voldoende om Faile te overtuigen. Ze greep de vrouw bij haar mantel en trok haar terug de tent in. Dairaine deed haar mond open om te gillen, maar Alliandre sloeg haar hand eroverheen, en met hun drieën worstelden ze de vrouw tegen het grondkleed. Ze waren ook alle drie nodig. Dairaine was klein, maar ze kronkelde als een slang en probeerde naar hen te klauwen en te bijten. Terwijl de andere twee de vrouw vasthielden, haalde Faile het tweede mes tevoorschijn dat ze had bemachtigd, een dolk met een geribd stalen heft en een lemmet dat langer was dan haar hand, en begon er repen mee van een deken af te snijden.

‘Hoe wist je het?’ vroeg Alliandre, worstelend met een van Dairaines armen terwijl ze haar de mond probeerde te snoeren zonder te worden gebeten. Maighdin was op de benen van de vrouw gaan zitten en had haar andere arm op haar rug gedraaid. Dairaine kronkelde nog steeds, maar het haalde niet veel uit. ‘Ze fronste, maar toen ze sprak werd haar gezicht glad. Ik kon het nog net zien. Als ze echt bezorgd was over een portie klappen, zou ze wel dieper hebben gefronst.’ De goudharige vrouw was geen erg vaardige kamenierster, maar wel opmerkzaam. ‘Maar waardoor kreeg ze argwaan?’

Maighdin haalde haar schouders op. ‘Misschien keek een van ons verbaasd, of schuldig. Hoewel ik niet weet hoe ze dat heeft kunnen zien zonder licht.’

Al snel hadden ze Dairaine ingepakt, met haar enkels en polsen achter haar rug bijeengebonden. Zo kon ze niet ver komen. Een reep stof van haar ondergewaad, die op zijn plek werd gehouden met een stuk deken, diende als prop in haar mond waardoor ze alleen maar kon grommen. Ze draaide haar hoofd en keek woest naar hen op. Faile kon haar gezicht niet goed zien, maar ze moest wel of boos of smekend kijken, en Dairaine smeekte alleen tegen Shaido. Ze gebruikte haar positie als een van Sevanna’s gai’shain om gai’shain van anderen te commanderen, en haar verhalen om de gai’shain van Sevanna te bedreigen. Het probleem was dat ze haar niet hier konden laten. Er kon elk ogenblik iemand komen om een van hen naar Sevanna te sturen.

‘We kunnen haar doden en het lijk verstoppen,’ stelde Alliandre voor, en streek over haar lange haar. Het was in de war geraakt tijdens de worsteling.

‘Waar?’ vroeg Maighdin, en kamde met haar vingers door haar zon-gele haren. Ze klonk niet als een kamenierster die tegen een koningin sprak. Gevangenen waren gelijken, anders hielpen ze hun gevangenbewaarders. Het had even geduurd voordat Alliandre dat had geleerd. ‘Ergens waar ze minstens een dag niet gevonden wordt. Sevanna stuurt misschien mannen achter Galina aan om ons terug te halen als we verdacht worden van de moord op een van haar bezittingen.’ Dat laatste woord sprak ze met zoveel minachting uit als ze kon. ‘En ik vertrouw niet op Galina dat ze hen ervan weerhoudt ons mee terug te nemen.’ Dairaine begon zich weer te verzetten tegen haar boeien en gromde harder dan ooit. Misschien had ze toch besloten te gaan smeken.