Выбрать главу

‘We doden haar niet,’ zei Faile. Dat was niet uit teergevoeligheid of genade. Er was gewoon nergens een plek waar ze een lijk lang genoeg konden verstoppen zonder dat het gevonden werd, tenminste niet een waar ze ongezien konden komen, ik ben bang dat onze plannen een beetje veranderd zijn. Wacht hier.’

Ze dook naar buiten, waar de lucht inderdaad lichtgrijs begon te worden, en zag waardoor Dairaine argwaan had gekregen. Bain en Chiad stonden er zoals verwacht in hun eenvoudige witte mantels, om hen naar de ontmoetingsplaats te brengen. Rolan en zijn vrienden zaten misschien nog aan het ochtendmaal – ze hoopte van niet; ze konden iets doms doen en alles verpesten – en Bain en Chiad hadden aangeboden eventuele mannen die zich met hen wilden bemoeien af te leiden. Ze had zich er niet toe kunnen zetten om te vragen hoe ze dat van plan waren te doen. Sommige offers verdienden een sluier van geheimzinnigheid. En alle mogelijke dankbaarheid. Twee gai’shain met tenen manden waren niet voldoende om argwaan te wekken bij de Cairhienin, maar dertig of veertig gai’shain wel, die over het modderige pad tussen de gai’shaintenten liepen. Aravines mollige, onopvallende gezicht staarde vanuit een witte kap naar haar, en ook Lusara’s mooie gezichtje. Alvon was er met zijn zoon Theril in hun mantels van modderige tentdoek, en Alainia, een mollige Amadiciaanse zilversmid in vuil, grof wit linnen, en Dormin, een gezette Cairhiense laarzenmaker, en Corvila, een slanke weefster uit Altara, en... Al met al was het nog geen tiende van alle mensen die trouw aan haar hadden gezworen, maar een zo grote samenscholing van gai’shain zou zelfs een steen argwanend hebben gemaakt. Zeker omdat zij drieën ook al aangekleed waren. Dairaine had waarschijnlijk gehoord wie er vanmorgen bij Sevanna was geroepen. Hoe waren ze erachter gekomen dat ze vandaag vertrok? Het was te laat om zich daar nog zorgen over te maken. Als een van de Shaido het wist, waren ze al eerder uit hun tent gesleept. ‘Wat doen jullie hier?’ wilde ze weten.

‘We wilden u zien vertrekken, Vrouwe,’ zei Theril met zijn ruwe, nauwelijks verstaanbare tongval. ‘We hebben goed opgepast en zijn alleen met twee of drie tegelijk gekomen.’ Lusara knikte blij, en ze was niet de enige.

‘Nou, we kunnen nu afscheid nemen,’ zei Faile ferm. Ze hoefde hun niet te vertellen dat ze bijna hun ontsnapping hadden verijdeld. ‘Tot ik jullie kom halen.’ Als haar vader haar geen leger mee wilde geven, dan zou Perijn het wel doen. Zijn vriendschap met Rhand Altor zou daarvoor zorgen. Licht, waar was hij? Nee! Ze moest blij zijn dat hij haar nog niet had ingehaald, nog niet was omgekomen bij een poging het kamp binnen te sluipen en haar te redden. Ze moest wel blij zijn, en niet denken aan de mogelijke oorzaak van zijn oponthoud.

‘Ga nu, voordat iemand jullie hier ziet en erover gaat kletsen. En praat hier met niémand over.’ Haar volgelingen hadden goed opgepast, anders zou ze al geketend zijn, maar er waren te veel mensen zoals Dairaine onder de gai’shain, en niet alleen onder de al lange tijd gevangen gehouden Cairhienin. Sommige mensen likten overal hielen.

Ze maakten buigingen of kniksen of brachten hun knokkels naar hun voorhoofd, net alsof er geen Shaido waren die hen konden betrappen, en verspreidden zich met bedrukte gezichten alle kanten uit. Ze hadden echt verwacht dat ze haar konden uitzwaaien! Ze had geen tijd om zich er druk over te maken. Ze haastte zich naar Bain en Chiad en legde snel de situatie in de tent uit. Toen ze klaar was, keken de vrouwen elkaar aan en zetten hun manden neer om hun handen vrij te hebben voor hun handtaal. Faile keek niet naar hun handen omdat ze duidelijk onder vier ogen wilden praten. Niet dat ze er hoe dan ook veel van zou hebben begrepen. Hun handen bewogen veel te snel. De vuurharige Bain met haar donkerblauwe ogen was bijna een halve hand groter dan zij, de grijs-ogige Chiad slechts een duim. Ze waren haar liefste vriendinnen, maar ze hadden elkaar geadopteerd als eerstezusters, en dat schiep banden die hechter waren dan vriendschap.

‘Wij zorgen wel voor Dairaine Saighan,’ zei Chiad uiteindelijk. ‘Maar dat betekent dat je alleen het dorp in moet.’

Faile zuchtte, maar er was niets aan te doen. Misschien was Rolan al wakker. Misschien stond hij nu wel naar haar te kijken. Hij verscheen altijd plotseling wanneer ze hem nodig had. Hij zou haar er vast niet van weerhouden te vertrekken, niet nadat hij had beloofd haar mee te nemen als hij zelf vertrok. Maar toch had hij nog hoop, zolang ze nog wit droeg. Hij en zijn kusspelletjes! Misschien wilde hij haar nog wel een tijdje in een gai’shainmantel houden. Als mannen je wilden helpen, dachten ze altijd dat hun aanpak de enige juiste was.

Bain en Chiad doken de kleine punttent in, en Alliandre en Maighdin kwamen naar buiten. Er was binnen gewoon niet genoeg ruimte voor vijf mensen. Maighdin liep om de tent heen en kwam terug met een mand zoals de andere vrouwen bij zich hadden gehad. Boven op beide manden lagen vuile gai’shainmantels, waardoor ze wasgoed leken te bevatten, maar daaronder lagen gewaden die hen min of meer pasten, een bijl, een katapult, touwen om strikken mee te zetten, vuursteen en staal, zakken meel, bloem, gedroogde bonen, zout en gist, een paar munten die ze hadden weten te vinden; alles wat ze nodig zouden hebben om naar het westen te gaan, om Perijn te zoeken. Galina zou ze het kamp uit brengen, maar ze wisten niet in welke richting haar ‘Aes Sedai-zaken’ haar dan zouden voeren. Ze moesten meteen hun eigen boontjes kunnen doppen. Faile zag er de Aes Sedai wel voor aan hen achter te laten zo gauw het kon. Maighdin stond bij haar mand met iets van vastberadenheid, haar kin uitgestoken en haar blik recht vooruit, maar Alliandres gezicht was een en al glimlach.

‘Probeer niet zo blij te kijken,’ zei Faile tegen haar. Natlander-gai’shain lachten maar zelden, en nooit zo uitbundig. Alliandre probeerde haar gezicht in de plooi te krijgen, maar telkens kwam haar glimlach terug. ‘We gaan vandaag ontsnappen,’ zei ze. ik kan mijn glimlach niet onderdrukken.’

‘Je houdt er wel mee op als een Wijze je ziet en besluit erachter te komen waarom je zo blij bent.’

‘Ik denk niet dat we een Wijze tussen de gai’shaintenten of in Malden tegen zullen komen,’ zei de vrouw glimlachend. Vastberaden of niet, Maighdin knikte instemmend.

Faile gaf het op. Eigenlijk voelde ze zich ook een beetje uitgelaten, ondanks Dairaine. Vandaag gingen ze ontsnappen. Bain kwam de tent uit en hield de tentflap opzij voor Chiad, die een in dekens gewikkelde bundel op haar rug droeg die net groot genoeg was voor een dubbelgevouwen, kleine vrouw. Chiad was sterk, maar ze moest een beetje vooroverleunen om het gewicht te dragen. ‘Waarom is ze zo rustig?’ vroeg Faile. Ze was niet bang dat ze Dairaine hadden vermoord. Ze volgden stipt alle regels voor gai’shain, en geweld was verboden. Maar die deken bewoog helemaal niet, en had evengoed hout kunnen bevatten.

Bain sprak zachtjes, met een vermaakte blik in haar ogen. ik streelde over haar haren en zei haar dat ik erg van streek zou zijn als ik haar iets aan zou moeten doen. Dat is waar ook, als je bedenkt hoeveel toh het me zou kosten om haar zelfs maar te slaan.’ Chiad grinnikte, ik denk dat Dairaine Saighan dacht dat we haar bedreigden. Ik denk dat ze heel stil en rustig zal zijn tot we haar laten gaan.’ Ze schudde van onderdrukt gelach. Aielhumor was nog steeds een raadsel voor Faile. Ze wist echter dat ze hier streng voor zouden worden gestraft. Helpen bij een ontsnappingspoging werd even streng aangepakt als wanneer je zelf probeerde te ontsnappen. ‘Jullie hebben al mijn dankbaarheid,’ zei ze, ‘jij en Chiad, nu en voor altijd. Ik heb grote toh aan jullie.’ Ze kuste Bain lichtjes op de wang, en de vrouw bloosde zo rood als haar haren. Aiel waren bijna preuts in het openbaar. Op sommige manieren. Bain keek naar Chiad, en er verscheen een lichte glimlach om haar lippen. ‘Als je Gaul ziet, zeg hem dan dat Chiad gai’shain is van een man met sterke handen, een man met een hart van vuur. Hij zal het wel begrijpen. Ik moet haar helpen onze last naar een veilige plek te brengen. Moge je altijd water en schaduw vinden, Faile Bashere.’ Ze raakte Failes wang lichtjes aan met haar vingertoppen. ‘Op een dag zien we elkaar weer.’ Ze liep naar Chiad, pakte een uiteinde van de deken, en met de deken tussen hen in haastten ze zich op weg. Gaul zou het misschien begrijpen, maar Faile niet. Niet over dat hart van vuur, in ieder geval, en ze betwijfelde of Chiad ook maar de minste belangstelling had voor Manderics handen. De man had een slechte adem en begon al te drinken zodra hij wakker was, behalve als hij op een strooptocht of op jacht ging. Maar ze zette Gaul en Manderic uit haar hoofd en hees de mand op haar schouder. Ze hadden al te veel tijd verspild. De lucht begon de kleur van echt daglicht te krijgen, en er liepen al gai’shain tussen de tenten van het kamp dicht bij de muren van Malden, haastend om zich van hun taken te kwijten of met tenminste iets in hun handen om de indruk te geven dat ze aan het werk waren. Geen van hen besteedde enige aandacht aan de drie vrouwen in het wit met manden vol wasgoed, die naar de poorten van het dorp liepen. Er was altijd wel was te doen, zelfs voor Sevanna’s gai’shain. Er waren veel te veel natlander-gai’shain en Faile kende ze lang niet allemaal, en ze zag niemand die ze kende tot ze Arrela en Lacile zagen, die onrustig op hun voeten stonden te wippen met manden op hun schouders. Arrela was donker, langer dan de meeste Aielvrouwen, en hield haar zwarte haren kortgeknipt als een Speervrouwe. Ze beende zelfs voort als een man. Lacile was klein en bleek en slank, en ze had rode linten in haar haren, die niet veel langer waren. Ze liep sierlijk in haar mantels maar heupwiegde schandalig toen ze nog een broek droeg. Hun zuchten van opluchting kwamen echter gelijktijdig.