Выбрать главу

‘Is de weg nog vrij, Lacile?’ vroeg Faile terwijl ze de staf diep onder in haar mand stopte. Arrela ademde zwaar uit, opgelucht dat het ding uit het zicht verdwenen was.

‘Ja,’ antwoordde de Cairhienin, ‘maar ik snap niet waarom.’ Ze kon met één oog om de deurpost heen de straat in kijken. ‘De eerste gai’shain zouden er al moeten zijn om water te halen.’

‘Misschien is er iets gebeurd in het kamp,’ zei Maighdin. Plotseling trok ze een grimmig gezicht en pakte haar mes, een ding met een houten heft en een gebutst en versleten lemmet. Faile knikte langzaam. Misschien was Dairaine al gevonden. Ze kon niemand vertellen waar Faile en de anderen naartoe waren gegaan, maar ze had misschien enkelen van de wachtende gai’shain herkend. Hoe lang zouden ze het volhouden als ze werden ondervraagd? Hoe lang zou Alvon het volhouden als Theril werd ondervraagd? ‘We kunnen er hoe dan ook niets aan doen. Galina krijgt ons wel weg.’ Toch renden ze toen ze de herberg uit gingen, met hun manden voor hen terwijl ze probeerden hun lange mantels op te trekken om niet te struikelen. Faile was niet de enige die vaak achteromkeek. Ze wist niet zeker of ze opgelucht was toen er eindelijk gai’shain met emmers aan jukken over de kruising van de hoofdstraat liepen. Ze hield in ieder geval niet haar pas in. Ze hoefden niet ver te rennen. Binnen enkele tellen begon de geur van verkoold hout, die uit de rest van Malden was weggetrokken, toe te nemen. Het zuidelijke gedeelte van Malden was een puinhoop. Ze bleven staan aan de rand van de verwoesting en slopen voorzichtig een hoek om, om niet te worden gezien door iemand die de straat in keek. Tussen hun positie en de zuidelijke muur, bijna tweehonderd pas verderop, stonden karkassen van huizen zonder daken, zwartgeblakerde stenen muren met hier en daar stapels verkoolde balken, schoongespoeld door de regen. Hier en daar waren zelfs de dikste balken verbrand. Alleen aan het zuidelijke uiteinde van de straat stonden nog gebouwen die enigszins ongeschonden waren. Daar was het vuur, dat door de stad had geraasd nadat de Shaido die innamen, eindelijk gestopt. Zes gebouwen hadden geen daken meer, maar de benedenverdiepingen leken nog intact. Een tiental huizen bestond uit niet meer dan scheefstaande stapels zwart hout en half verbrande planken, die op het punt leken te staan in te storten.

‘Daar,’ zei Maighdin, wijzend langs de straat richting het oosten. Een lange reep rode stof flapperde in de bries. Hij was vastgebonden aan een huis dat schijnbaar ieder ogenblik kon instorten. Ze liepen er langzaam naartoe en zetten hun manden op de plaveistenen. De rode stof flapperde weer.

‘Waarom wil ze ons hiér ontmoeten?’ mompelde Alliandre. ‘Dat ding kan instorten als iemand niest.’ Ze wreef langs haar neus alsof ze door het te zeggen de neiging had om te niezen. ‘Het is best stevig. Ik heb het geïnspecteerd.’ Faile schrok van Galina’s stem achter zich. De vrouw beende op hen af vanuit een van de stevige gebouwen aan de noordkant van de straat. Nadat ze haar zo lang hadden gekend met haar riem en halsband van goud en vuurdruppels, zag ze er vreemd uit zonder die attributen. Ze droeg nog steeds haar witzijden mantel, maar het ontbreken van de juwelen was overtuigend. Galina had dus toch geen manier gevonden om de waarheid aan haar laars te lappen. Ze gingen vandaag vertrekken. ‘Waarom niet in een van de stevige gebouwen?’ wilde Faile weten. ‘Of gewoon hier?’

‘Omdat ik niet wil dat iemand hem in mijn handen ziet,’ zei Galina, en liep langs haar heen. ‘Omdat niemand een blik in die ruïne zal werpen. Omdat ik het zeg.’ Ze stapte door wat een deuropening was geweest, dook onder een zware, verkoolde dakspant door die schuin voor de opening hing, ging meteen rechtsaf en liep een trap af. ‘Schiet op.’

Faile keek de andere vrouwen aan. Dit was meer dan een beetje vreemd. ‘Als ze ons hieruit krijgt,’ gromde Alliandre, en greep haar mand, ‘dan wil ik haar dat ding zelfs in een privaat overhandigen.’ Toch wachtte ze tot Faile haar eigen mand oppakte en voorging. Er hingen verkoolde balken en zwartgeblakerde planken laag boven de stenen trap naar beneden, maar Galina’s gemak bij het afdalen ervan stelde Faile gerust. De vrouw zou niet het risico nemen om levend begraven of verbrijzeld te worden op het ogenblik dat ze eindelijk de staf kreeg. Stralen licht filterden door spleten in het geruïneerde gebouw en gaven voldoende licht om te zien dat de kelder vrij intact was, ondanks de verraderlijke aard van wat er boven hen was. Er stonden grote vaten opgestapeld langs een stenen muur, de meeste verschroeid en vervormd door de hitte, wat erop duidde dat dit een herberg of taveerne was geweest. Of misschien de winkel van een wijnkoopman. In het gebied rond Malden werd een heleboel middelmatige wijn geproduceerd.

Galina stond in het midden van de stenen vloer, in een smalle straal licht. Haar gezicht was een en al Aes Sedai-kalmte, haar onrust van de vorige dag helemaal verdwenen. ‘Waar is hij?’ zei ze koel. ‘Geef hem aan me.’

Faile zette haar mand neer en stak haar hand erin. Toen ze de witte staf tevoorschijn haalde, bewogen Galina’s handen even spastisch. Faile stak de staf naar haar uit, en Galina reikte er bijna aarzelend naar. Als Faile niet beter wist, zou ze zeggen dat Galina bang was om hem aan te raken. Galina’s vingers sloten zich om de staf en ze ademde zwaar uit. Ze trok de staf weg voordat Faile hem kon loslaten. De Aes Sedai scheen te trillen, maar haar glimlach was... triomfantelijk.

‘Hoe ben je van plan ons uit het kamp te krijgen?’ vroeg Faile. ‘Moeten we ons nu omkleden?’

Galina deed haar mond open en stak toen plotseling een hand op, met de handpalm naar buiten. Ze hield haar hoofd schuin richting de trap alsof ze luisterde. ‘Misschien is het niets,’ zei ze zachtjes, ‘maar ik kan maar beter even gaan kijken. Wacht hier en wees stil. Stil,’ siste ze, toen Faile iets wilde zeggen. De Aes Sedai tilde de zoom van haar zijden rokken op, dribbelde naar de trap en besteeg die alsof ze zich onbehaaglijk voelde over wat ze boven kon aantreffen. Haar voeten verdwenen uit het zicht achter de doorgebogen planken en balken.

‘Hebben jullie iets gehoord?’ fluisterde Faile. De anderen schudden hun hoofd. ‘Misschien houdt ze de Kracht vast. Ik heb gehoord dat dat...’

‘Nee,’ onderbrak Maighdin haar. ik heb haar nog nooit...’ Plotseling kreunde er hout boven hen, en met een donderend geraas stortten er verkoolde balken en planken neer, gepaard gaand met verblindende wolken zwart stof en gruis. Faile hoestte bijna haar longen uit haar lijf. De geur van verkoold hout was nu even zwaar als op de dag dat Malden in brand had gestaan. Iets kwam van bovenaf hard op haar schouder terecht en ze kromp ineen in een poging haar hoofd te beschermen. Iemand gilde. Ze hoorde nog andere dingen op de keldervloer vallen, planken of stukken daarvan. Niets maakte genoeg lawaai om een dakspant of zware balk te zijn. Uiteindelijk – na wat wel uren leek – hield de regen van brokstukken op. Het stof ging langzaam liggen. Ze keek snel om zich heen naar haar metgezellen, die allemaal op de vloer lagen met hun armen over hun hoofd. Er leek meer licht te zijn dan voorheen. Een beetje meer. Enkele spleten boven hen waren nu groter. Er liep een straaltje bloed over Alliandres gezicht. Iedereen was van top tot teen zwart van het stof.

‘Is er iemand gewond?’ vroeg Faile, en hoestte. Het stof hing nog steeds in de lucht en haar keel en tong voelden alsof er een dikke laag op zat. Ze proefde houtskool.

‘Nee,’ zei Alliandre, en raakte voorzichtig haar hoofd aan. ‘Een schram, dat is alles.’ Ook de anderen zeiden dat ze niet gewond waren, hoewel Arrela voorzichtig leek om te springen met haar rechterarm. Ze hadden ongetwijfeld allemaal blauwe plekken opgelopen, en Faile dacht dat haar linkerschouder straks bont en blauw zou zijn, maar dat was geen echte verwonding.