Выбрать главу

Toen viel haar blik op de trap, en ze kon wel huilen. De hele ruimte waar de trap had gezeten, lag vol met gevallen puin. Misschien konden ze zich door een van de spleten boven hun hoofd wringen. Faile dacht dat ze er wel bij zou kunnen als ze op Arrela’s schouders ging staan, maar betwijfelde of ze zich zou kunnen optrekken met maar één goede arm. Of dat Arrela dat zou kunnen. En zelfs al zou ze dat lukken, dan stonden ze midden in een uitgebrande ruïne met de kans dat ze de rest ervan ook nog zouden laten instorten.

‘Nee!’ kreunde Alliandre. ‘Niet nu! Niet nu we er zo dichtbij waren!’ Ze stond op, rende naar het puin toe en begon te schreeuwen. ‘Galina! Help ons! We zitten vast! Til die planken op! Maak de weg voor ons vrij! Galina! Galina! Galina!’ Ze liet zich met trillende schouders tegen de hoop hout zakken. ‘Galina,’ huilde ze. ‘Galina, help ons.’

‘Galina is weg,’ zei Faile bitter. De vrouw zou wel hebben geantwoord als ze nog boven was of van plan was hen te helpen. ‘Nu wij hier beneden vastzitten en misschien wel dood zijn, heeft zij de beste smoes om ons achter te laten. Hoe dan ook, ik betwijfel of zelfs een Aes Sedai die rommel weg kan halen.’ Ze wilde niet eens de mogelijkheid opperen dat Galina die smoes zelf bedacht had. Licht, ze had die vrouw nooit moeten slaan. Maar nu was het te laat voor spijt.

‘Wat doen we nu?’ vroeg Arrela.

‘We graven ons naar buiten,’ zeiden Faile en Maighdin tegelijkertijd. Faile keek de andere vrouw verbaasd aan. Het vuile gezicht van haar bediende stond zo vastberaden als dat van een koningin. ‘Ja,’ zei Alliandre, en stond op. Ze draaide zich om. Hoewel haar tranen schone sporen door het stof op haar wangen hadden gemaakt, verschenen er geen nieuwe tranen. Ze was echt een koningin, en ze kon zich niet laten beschamen door de moed van een kamenierster. ‘We graven ons naar buiten. En als dat niet lukt... Als dat niet lukt, wil ik niet sterven in deze kleren!’ Ze maakte haar gouden riem los en smeet die minachtend in een hoek van de kelder. Haar gouden halsband ging erachteraan.

‘Die zullen we nog nodig hebben om door het Shaidokamp te komen,’ zei Faile mild. ‘Galina neemt ons dan misschien niet mee, maar ik ben van plan om vandaag nog te vertrekken.’ Dairaine maakte dat nodig. Bain en Chiad konden haar niet lang verborgen houden. ‘Of zo gauw we hieruit komen, in ieder geval. We doen wel alsof we erop uit zijn gestuurd om bessen te plukken.’ Ze wilde echter het boude gebaar van haar leenvrouwe niet tenietdoen. ‘Maar nu hoeven we ze niet te dragen.’ Ze deed haar riem en halsband af, zette haar mand overeind en legde ze boven op de vuile gai’shainmantels. De anderen volgden haar voorbeeld. Alliandre haalde haar eigen riem en halsband met een treurig lachje weer op. Ze kon in ieder geval weer lachen. Faile wenste dat zij dat ook kon.

De chaos van verkoolde balken en half verbrande planken in het trapgat leek op zo’n spijkerpuzzel die haar Perijn zo graag oploste. Bijna alles leek te steunen op iets anders. Erger nog, misschien konden ze zelfs met vereende krachten de zwaardere balken niet opzij krijgen. Maar als ze genoeg puin konden ruimen om erdoor te kruipen, tussen de dikke balken door... Het zou gevaarlijk worden. Maar als een gevaarlijke weg je enige weg naar de veiligheid was, moest je hem toch nemen.

Enkele planken lieten zich eenvoudig verwijderen en werden achter in de kelder opgestapeld, maar daarna moesten ze zorgvuldig te werk gaan, kijken of er iets zou vallen als ze ergens wat weghaalden. Ze tastten zo diep mogelijk tussen de rommel met hun handen, speurend naar spijkers die misschien ergens in waren gehaakt, en probeerden niet na te denken over die hele stapel die kon verschuiven en een arm beklemmen, verbrijzelen. Pas daarna konden ze gaan trekken, soms met z’n tweeën, steeds harder, tot het stuk eindelijk meegaf. Het werk vorderde langzaam, en af en toe kreunde de grote stapel of verschoof een stukje. Iedereen sprong met ingehouden adem achteruit wanneer dat gebeurde. En ze bewogen zich pas weer als ze zeker wisten dat die kluwen van hout niet zou instorten. Het werk werd het richtpunt van hun wereld. Eenmaal dacht Faile dat ze wolven hoorde huilen. Wolven deden haar meestal aan Perijn denken, maar deze keer niet. Er was alleen het werk.

Toen rukte Alliandre een verkoolde plank los, en met een diepe kreun begon de hele massa te verschuiven. Hun kant op. Iedereen rende naar de achterwand van de kelder toen de stapel met een donderend geraas instortte en wolken stof verspreidde.

Toen ze uitgehoest waren en weer konden zien, vaag, door het stof dat nog in de lucht zweefde, lag ongeveer een kwart van de kelder vol puin. Al hun werk was voor niets geweest. Erger nog, de stapel leunde gevaarlijk in hun richting, kreunde, zakte nog wat meer hun kant uit en bleef toen liggen. Alles wees erop dat als ze ook maar één plank lostrokken, ze de hele lading over zich heen zouden krijgen. Arrela begon zachtjes te huilen. Boven hun hoofd lieten spleten tartend het zonlicht door en boden uitzicht op de straat, de hemel, maar ze waren niet groot genoeg om door te kruipen, zelfs niet voor Lacile. Faile zag de rode sjaal waarmee Galina het gebouw had gekenmerkt. Hij flapperde in de bries. Ze staarde naar de sjaal en greep Maighdin bij de schouder, ik wil dat je die sjaal daar iets laat doen wat niet door de wind kan worden veroorzaakt.’

‘Wil je aandacht trekken?’ zei Alliandre schor. ‘Er zal eerder een Shaido komen dan iemand anders.’

‘Beter dan hierbeneden van dorst om te komen,’ antwoordde Faile strenger dan haar bedoeling was. Dan zou ze Perijn nooit meer zien.

Als Sevanna haar in de boeien liet slaan, zou ze tenminste nog leven en kon hij haar redden. Hij zou haar redden; dat wist ze. Haar plicht was nu om ervoor te zorgen dat de vrouwen die haar volgden in leven bleven. En als dat gevangenschap betekende, dan moest dat maar. ‘Maighdin?’

‘Ik kan de hele dag proberen de Bron te omhelzen zonder dat het me lukt,’ zei de vrouw met haren in de kleur van de zon op vlakke toon. Ze stond ineengezakt en staarde naar niets. Aan haar gezicht te zien, zag ze een ravijn voor haar voeten. ‘En als ik hem al omhels, kan ik bijna nooit iets weven.’

Faile liet Maighdin los en streek haar haren glad. ik weet dat het moeilijk is,’ zei ze geruststellend. ‘Of eigenlijk weet ik dat ook niet. Ik heb het nog nooit gedaan. Maar jij wel. En je kunt het weer. Onze levens hangen van jou af, Maighdin. Ik weet hoeveel kracht er in je is. Ik heb het keer op keer gezien. Jij geeft niet op. Ik weet dat je het kunt, en dat weet jij ook.’

Langzaam rechtte Maighdin haar rug, en de vertwijfeling verdween van haar gezicht. Ze zag dat ravijn misschien nog steeds, maar als ze viel, zou ze zich niet verzetten. ‘Ik zal het proberen,’ zei ze. Ze staarde lange tijd naar de sjaal op, maar schudde toen gelaten haar hoofd. ‘De Bron is daar, als de zon net voorbij het zicht,’ fluisterde ze, ‘maar telkens als ik hem probeer te omhelzen, is het alsof ik probeer rook vast te pakken.’

Faile haalde haastig de gai’shainmantels uit haar mand en trok zich niets aan van de gouden riemen en halsbanden die op de vloer vielen. ‘Ga zitten,’ zei ze, en legde de mantels op een stapel. ‘Maak het je gemakkelijk. Ik weet dat je het kunt, Maighdin.’ Ze duwde de andere vrouw neer op de mantels, kruiste haar benen en ging naast haar zitten.

‘Je kunt het,’ zei Alliandre zachtjes, en ging aan Maighdins andere zijde zitten.

‘Ja, je kunt het,’ fluisterde Lacile, en ging zitten, ik weet dat je het kunt,’ zei Arrela terwijl ze zich op de vloer liet zakken. Er verstreek enige tijd en Maighdin staarde naar de sjaal. Faile fluisterde bemoedigende woorden en hield zich uit alle macht vast aan haar hoop. Plotseling werd de sjaal stijf, alsof iemand hem strak had getrokken. Een verwonderde glimlach verscheen op Maighdins gezicht toen de sjaal heen en weer begon te wiegen als een pendule. Zes, zeven, acht keer wiegde hij. Toen flapperde hij in de bries en ging slap hangen. ‘Dat was geweldig,’ zei Faile.