‘Zijn er bij jou slachtoffers gevallen?’ vroeg hij zachtjes. ‘Elienda en Briain werden wakker uit de droom.’ Ze had het net zo goed over het weer kunnen hebben, zoals ze sprak over de dood van twee vrouwen die ze kende. ‘We worden allemaal een keer wakker. We moesten Aviellin de laatste twee span dragen. Zij zal Heling nodig hebben.’ Aha. Ze zou het toch aanvaarden, ik stuur een van de Aes Sedai met je mee,’ zei hij, en keek om zich heen in de mist. Behalve de rij paarden die langs hem trok zag hij niets. ‘Zodra ik er een kan vinden.’
Hij was nog maar nauwelijks uitgesproken toen Annoura en Masuri met hun paarden aan de hand uit de mist opdoemden, samen met Berelain en Masema, zijn geschoren hoofd vochtig glanzend. Zelfs in de mist was de gekreukelde toestand van de bruine jas van Masema duidelijk, en de slordig verstelde schouder. Hij hield niets van het goud dat zijn volgelingen plunderden. Het ging allemaal naar de armen. Dat was het enige goede dat je van Masema kon zeggen. Aan de andere kant, een groot aantal van die armen die van dat goud te eten kregen, was arm geworden doordat hun bezittingen waren gestolen en hun winkels of boerderijen in brand waren gestoken door Masema’s mensen. Om de een of andere reden droeg Berelain vanochtend de coronet van de Eerste van Mayene, de vliegende gouden havik boven haar voorhoofd, hoewel haar rijgewaad en mantel eenvoudig donkergrijs waren. Onder haar lichte, bloemige geurwater rook ze naar geduld en ongerustheid, en zo’n vreemde combinatie had Perijn nog nooit geroken.
De zes Wijzen waren ook bij hen, hun donkere stola’s over hun armen geslagen, gevouwen doekjes op hun hoofd om hun haren uit hun gezicht te houden. Bij alle halssnoeren en armbanden van goud en ivoor die ze droegen, zag Berelain er voor de verandering eens eenvoudig gekleed uit. Aram was ook bij hen; de zwaardknop in de vorm van een wolfskop stak uit boven zijn roodgestreepte schouder, en de mist kon de afwezigheid van zijn doorgaans boze blik niet verbergen. De man zweefde bijna naar Masema toe en scheen zich te baden in een of ander licht dat Masema uitstraalde. Perijn vroeg zich af of hij Aram met de karren mee had moeten sturen. Maar als hij dat had gedaan, was Aram er zeker van afgesprongen en teruggeslopen zodra hij uit Perijns zicht was.
Hij legde aan de twee Aes Sedai uit wat Aviellin nodig had, maar toen Masuri zei dat ze mee zou gaan, stak tot zijn verrassing de lichtharige Edarra haar hand op om de slanke Bruine zuster tegen te houden. Annoura verschoof onbehaaglijk. Ze was geen leerling, en ongemakkelijk over de relatie van Seonid en Masuri met de Wijzen. Ze probeerden haar erbij te betrekken, en soms lukte dat. ‘Janina zal ervoor zorgen,’ zei Edarra. ‘Ze heeft meer vaardigheid dan jij, Masuri Sokawa.’
Masuri kneep haar lippen opeen maar zei niets. De Wijzen hadden er geen moeite mee een leerling te slaan als ze op het verkeerde ogenblik haar mond opendeed, zelfs al was ze toevallig een Aes Sedai. Sulin leidde Janina, een vlasharige vrouw die nooit ergens door van haar stuk leek te worden gebracht, door de mist, en Janina liep even snel als Sulin ondanks haar overdadige rokken. Dus de Wijzen hadden geleerd te helen, hè? Dat kon later vandaag nog van pas komen. Het Licht geve dat het niet vaak nodig zou zijn. Masema keek de twee na die verdwenen in de nevel en gromde. De dichte mist verborg de altijd brandende intensiteit van zijn diepliggende ogen en het driehoekige witte litteken op zijn wang, maar zijn geur was vol in Perijns neus, hard en scherp als een pas geslepen scheermes, maar dol bokkend. Soms als Perijn die geur van waanzin inademde, vroeg hij zich af waarom hij er geen bloedneus van kreeg.
‘Het is al erg genoeg dat je die godslasterlijke vrouwen laat doen wat alleen de Drakenheer, zijn naam zij gezegend, mag doen,’ zei Masema, zijn stem vol van de hitte die door de mist niet in zijn ogen te zien was. De wervelende kleuren in Perijns hoofd veranderden kort in een beeld van Rhand en Min en een lange man in een zwarte jas, een Asha’man, en hij voelde een schok tot in zijn tenen. Rhands linkerhand was weg! Het maakte niet uit. Wat er gebeurd was, was gebeurd. En vandaag had hij iets anders te doen. ‘... maar als ze Heling kennen,’ vervolgde Masema, ‘dan wordt het alleen maar moeilijker om de wilden te doden. Jammer dat je de Seanchanen ze niet allemaal laat beteugelen.’ Zijn zijdelingse blik op Annoura en Masuri gaf aan dat hij hen ook bedoelde, ook al hadden de twee hem meer dan eens in het geheim bezocht. Ze keken hem aan met hun Aes Sedai-kalmte, hoewel Masuri haar slanke handen bewoog alsof ze haar bruine rokken wilde gladstrijken. Ze zei dat ze van gedachten veranderd was en nu vond dat de man moest worden gedood, dus waarom ontmoette ze hem dan? En waarom deed Annoura dat? Waarom liet Masema ze komen? Hij haatte Aes Sedai hartgrondig. Misschien kon hij wat antwoorden krijgen nu Haviar en Nerion niet langer bescherming nodig hadden. De Wijzen achter Masema bewogen. De vuurharige Carelle, die er temperamentvol uitzag maar dat eigenlijk niet was, streelde zelfs over het heft van haar riemmes, en Nevarin, die Nynaeve nog iets kon leren over boos worden, greep dat van haar. Masema moest die ogen wel in zijn rug voelen prikken, maar er veranderde niets in zijn geur. Hij was misschien waanzinnig, maar geen lafaard. ‘U wilde heer Perijn spreken, Heer Profeet,’ zei Berelain mild, hoewel Perijn kon ruiken dat haar glimlach gemaakt was. Masema staarde haar aan. ik ben alleen maar de Profeet van de Drakenheer, geen heer. De Drakenheer is nu de enige heer. Zijn komst heeft alle verbonden verbroken en alle titels verwoest. Koningen en koninginnen, heren en vrouwes, zij zijn allemaal maar stof onder zijn voeten.’
Die wervelende kleuren dreigden weer op te duiken, maar Perijn onderdrukte ze. ‘Wat doe je hier?’ wilde hij weten. Je kon ontmoetingen met Masema niet verzachten. Die man was zo hard als een goede vijl. ‘Je zou bij je mannen moeten zijn. Je had wel gezien kunnen worden door hierheen te komen, en op de terugweg loop je dat risico weer. Ik vertrouw je mensen niet alleen zonder dat jij er bent om ze moed in te praten. Ze vluchten zodra ze de Shaido hun kant uit zien komen.’
‘Het zijn mijn mensen niet, Aybara. Het zijn de mensen van de Drakenheer.’ Licht, met Masema in de buurt moest hij doorlopend die kleuren wegduwen! ik heb Nengar de leiding gegeven. Hij heeft in meer veldslagen gevochten dan waar jij over hebt gedroomd. Ook tegen de wilden. En ik heb de vrouwen het bevel gegeven om elke man te doden die wil vluchten, en bekend laten maken dat ik iedereen die aan de vrouwen ontsnapt zal achtervolgen. Ze houden stand tot aan de laatste man, Aybara.’
‘Je klinkt alsof je niet teruggaat,’ zei Perijn.
‘Ik ben van plan om bij jou in de buurt te blijven.’ De mist verborg dan misschien de hitte in Masema’s ogen, maar Perijn voelde die wel. ‘Het zou jammer zijn als je iets overkwam, net op het ogenblik dat je je vrouw terugkrijgt.’
Dus een klein deel van zijn plan was al uiteengevallen. Al was het niet zozeer een deel van een plan als wel iets waar hij op had gehoopt. Als al het andere goed ging, zouden de Shaido die konden ontsnappen zich een weg banen door Masema’s mensen zonder hun pas te vertragen. Maar in plaats van een Shaidospeer door zijn ribben te krijgen, zou Masema... een oogje op hém houden. Ongetwijfeld was de lijfwacht van Masema niet ver weg in de mist, een stuk of tweehonderd ruwe kerels die beter bewapend waren en betere paarden hadden dan de rest van zijn leger. Perijn keek niet naar Berelain, maar de geur van haar bezorgdheid was sterker geworden. Masema had reden om hen allebei dood te willen zien. Hij zou Gallenne waarschuwen dat zijn hoofdtaak vandaag was om Berelain te beschermen tegen Masema’s mannen. En hij zou zelf ook ogen in zijn rug moeten hebben.
Verderop in de mist verscheen een korte flits zilverblauw licht, en hij fronste zijn voorhoofd. Het was nog te vroeg voor Gradi. Uit de mist doemden twee figuren op. Een van hen was Neald, die voor één keer niet liep te paraderen. Hij strompelde zelfs. Zijn gezicht stond vermoeid. Het Licht brande hem, waarom verspilde hij zijn krachten zo? De andere was een jonge Seanchaan in gelakte wapenrusting met een dunne pluim op de vreemde helm die hij onder zijn arm droeg. Perijn herkende hem: Gueye Arabah, een luitenant over wie Tylee positief was. De twee Aes Sedai grepen hun rokken bijeen alsof ze wilden voorkomen dat hij ertegenaan zou strijken, maar hij kwam helemaal niet bij ze in de buurt. Hij struikelde zelf bijna toen hij dicht genoeg bij hen was om hun gezichten te zien, en Perijn hoorde hem slikken. Hij rook plotseling schichtig.