Выбрать главу

‘Stommeling,’ gromde Arganda, en keek naar rechts alsof hij Masema en zijn mannen door het wolkende grijs kon zien. In tegenstelling tot de Mayener had hij zijn verzilverde helm met de drie dikke witte pluimen opgezet. Zijn helm en zijn borstplaat, bewerkt in goud en zilver, glansden van de condens. Mist of niet, zijn wapenrusting leek bijna te gloeien. ‘Denk je dat we geruisloos tweehonderd man kunnen doden? Ze zullen het geschreeuw aan de andere kant van de richel nog horen. Jóuw vorstin zit hier op een plek waar je haar kunt omringen met negenhonderd man en haar misschien wel weg kunt krijgen. Maar Alliandre is nog steeds in dat verdomde dorp, omringd door Shaido.’

Gallenne brieste en zijn hand ging naar zijn zwaardgevest alsof hij op Arganda wilde oefenen voordat hij Masema zou aanvallen. ‘Vandaag vermoorden we niemand behalve Shaido,’ zei Perijn ferm. Gallenne gromde, maar sprak hem niet tegen. Hij stonk echter naar ontevredenheid. Berelain beschermen zou de Vleugelgarde buiten de gevechten houden.

Links van hen verscheen een blauwachtige flits, gedimd door de dichte mist, en de spanning in Perijns schouders werd minder. Gradi verscheen, turend om zich heen. Hij versnelde zijn pas toen hij Perijn zag, maar wankelde een beetje. Er was nog een man bij hem, met een groot, donker paard aan de hand. Perijn glimlachte voor het eerst sinds lange tijd.

‘Fijn om je te zien, Tam,’ zei hij.

‘Ik ben ook blij om u te zien, Heer.’ Tam Altor was nog steeds een stevige kerel die zo te zien van zonsopgang tot zonsondergang kon werken zonder te rusten. Zijn haren waren echter helemaal grijs geworden sinds de laatste keer dat Perijn hem had gezien, en hij had wat meer rimpels in zijn verweerde gezicht. Hij keek naar Arganda en Gallenne met een vaste blik. Een prachtige wapenrusting maakte geen indruk op hem.

‘Hoe gaat het met je, Gradi?’ vroeg Perijn.

‘Het gaat, Heer.’ De man klonk tot op het bot vermoeid. Zelfs in de dichte mist zag zijn gezicht er nog ouder uit dan dat van Tam.

‘Zodra je hier klaar bent, wil ik dat je naar Mishima gaat. Ik wil dat iemand hem in de gaten houdt. Iemand die hem zo zenuwachtig maakt dat hij niet eens durft te overwegen om terug te komen op iets waar hij al mee heeft ingestemd.’ Hij zou Gradi graag opdragen zijn poort af te binden. Dat zou een mooie korte weg zijn om Faile terug te brengen naar Tweewater. Maar als het vandaag misging, zou het ook een mooie korte weg voor de Shaido zijn. ik weet niet of ik op dit ogenblik zelfs maar een kat zenuwachtig zou kunnen maken, Heer, maar ik zal doen wat ik kan.’ Tam keek Gradi, die in het grijs verdween, fronsend na. ik wou dat ik een andere manier had om hier te komen,’ zei hij. ‘Kerels zoals zij kwamen een tijdje terug ook naar Tweewater. Een van hen noemde zich Mazrim Taim, een naam die we allemaal al eens hadden gehoord. Een valse Draak. Maar nu draagt hij een zwarte jas met mooi borduurwerk en noemt hij zichzelf de M’Hael. Ze praatten overal over mannen leren geleiden, over die Zwarte Toren.’ Zijn woorden klonken zuur. ‘De dorpsraden hebben geprobeerd er een einde aan te maken, en de vrouwenkringen ook, maar uiteindelijk hebben ze meer dan veertig mannen en jongens meegenomen. Het Licht zij dank dat sommigen nog verstandig waren, anders waren er tien keer zoveel meegegaan.’ Hij keek naar Perijn. ‘Taim zei dat Rhand hem had gestuurd. Hij zei dat Rhand de Herrezen Draak is.’ Er klonk iets van een vraag in door, misschien de hoop dat Perijn het zou ontkennen, misschien de eis om te weten waarom Perijn niets had gezegd. De kleuren wervelden door Perijns hoofd, maar hij mepte ze aan de kant en antwoordde door geen antwoord te geven. Wat was, was. ‘Er is nu niets meer aan te doen, Tam.’ Volgens Gradi en Neald liet de Zwarte Toren eenmaal ingeschreven mannen niet zomaar meer gaan.

Er kroop droefheid in Tams geur, hoewel hij dat niet in zijn gezicht liet zien. Hij kende het lot van mannen die konden geleiden. Gradi en Neald beweerden dat de mannelijke helft van de Bron nu rein was, maar Perijn zag niet in hoe dat kon. Wat was, was. Je deed het werk dat je werd opgedragen, volgde de weg die je moest volgen, en dat was dat. Het had geen zin om te klagen over blaren of stenen onder je voeten.

Perijn sprak verder. ‘Dit zijn Bertain Gallenne, kapiteinheer van de Vleugelgarde, en Gerard Arganda, eerste kapitein van het Legioen van de Muur.’ Arganda haalde ongemakkelijk zijn schouders op. Die naam had politiek gewicht in Geldan, en schijnbaar had Alliandre zich niet sterk genoeg gevoeld om bekend te maken dat ze het Legioen weer aan het herstellen was. Balwer had echter een neus voor het opsporen van geheimen. En dit geheim zorgde ervoor dat Arganda niet woest zou proberen zijn koningin te bereiken. ‘Gallenne, Arganda, dit is Tam Altor. Hij is mijn eerste kapitein. Heb je de kaart bestudeerd, Tam, en mijn plan?’

‘Ik heb ze bestudeerd, Heer,’ zei Tam droog. Natuurlijk had hij dat. ‘Het lijkt me een goed plan. Zo goed als elk plan is tot de pijlen vliegen.’

Arganda zette zijn laars in de stijgbeugel van zijn vos. ‘Zolang hij uw eerste kapitein is, Heer, heb ik geen bezwaren.’ Hij had er eerder meer dan genoeg gehad. Noch hij, noch Gallenne was blij geweest dat Perijn iemand boven hen plaatste.

Van boven aan de heuvel kwam de doordringende alarmkreet van een zwartgevleugelde spotvogel. Slechts één. Als het een echte vogel was geweest, zou de roep zijn herhaald.

Perijn klauterde zo snel hij kon de helling op. Arganda en Gallenne haalden hem op hun paarden in, maar ze gingen naar hun mannen en verdwenen in de dichte grijze mist. Perijn ging naar de top en verder. Danel stond bijna aan de rand van de mist en tuurde naar het Shaidokamp. Hij wees, maar de reden van zijn schrik was duidelijk. Een grote groep algai’d’siswai kwam uit de tenten, zeker wel vierhonderd. De Shaido stuurden vaak groepen op pad, maar deze kwam recht op Perijn af. Ze haastten zich niet, maar het zou niet lang duren voor ze de richel bereikten.

‘Het is tijd dat we ons laten zien, Danel,’ zei hij. Hij deed zijn mantel af en legde hem over een struikje. Hij zou hem later wel ophalen. Als hij kon. Maar nu zat het kledingstuk hem alleen maar in de weg. Danel maakte een snelle buiging voordat hij zich terug haastte naar de bomen. Daar verscheen Aram, zijn zwaard al in de hand. Hij rook gretig. Perijn stopte de mantelspeld voorzichtig in zijn zak. Die had hij van Faile gekregen en hij wilde hem niet kwijtraken. Zijn vingers vonden het leren koord waar hij elke dag van haar gevangenschap een knoop in had gemaakt. Hij haalde het tevoorschijn en liet het zonder te kijken op de grond vallen. Vanmorgen had hij zijn laatste knoop erin gelegd.

Perijn stak zijn duimen achter de brede riem waaraan zijn hamer en riemmes hingen en liep rustig de mist uit. Aram kwam op zijn tenen aan en had al een van zijn zwaardhoudingen aangenomen. Perijn liep gewoon. De ochtendzon, tot halverwege het hoogste punt, scheen in zijn ogen. Hij had overwogen de oostelijke richel te nemen en Masema’s mannen hier te plaatsen, maar dan zou hij verder van de dorpspoorten zijn geweest. Een domme reden, maar die poorten trokken aan hem zoals een magneet ijzervijlsel aantrok. Hij legde de zware hamer losser in de lus aan zijn riem, en deed hetzelfde met het riemmes. Dat had een lemmet zo lang als zijn hand. Het verschijnen van twee mannen die schijnbaar kalmpjes op hen afliepen, was genoeg om de Shaido te laten stilstaan. Nou, misschien niet zo kalmpjes, gezien Arams zwaard. Ze zouden wel blind moeten zijn om niet te zien hoe de zon weerkaatste op zijn lange wapen. Ze vroegen zich vast af of ze twee gekken tegenover zich hadden. Halverwege de helling bleef hij staan.

‘Rustig,’ zei hij tegen Aram. ‘Je maakt jezelf zo alleen maar moe.’ De ander knikte zonder zijn blik van de Shaido af te wenden en zette zijn voeten stevig neer. Zijn geur was die van een jager die achter een gevaarlijke prooi aan zat maar vastbesloten was die neer te leggen.