‘Misschien vijftien of twintig Wijzen zijn aan de dolkwortel ontkomen,’ zei Edarra, ‘anders waren het er nu wel meer geweest. Ik zie maar negen vrouwen geleiden. De anderen zullen wel tussen de tenten staan.’ Ze had bijna een even grote afkeer van de overeenkomst die hij met de Seanchanen had gesloten als de Aes Sedai, maar haar stem klonk kalm. Wat haar betrof hadden de Shaido ji’e’toh zodanig geschonden dat het nog maar de vraag was of ze nog wel Aiel konden worden genoemd. Zij vond de Shaido iets wat uit het lichaam van de Aiel moest worden gesneden, en hun Wijzen waren het ziekst van allemaal omdat ze het toestonden. Masuri bracht haar arm achterover, maar Edarra legde een hand op haar schouder. ‘Nog niet, Masuri Sokawa. We laten het je wel weten.’ Masuri knikte gehoorzaam maar rook ongeduldig.
‘Nou, ik voel me bedreigd,’ zei Annoura vastberaden, en bracht haar arm achterover. Edarra keek haar kalm aan. Even later liet de Aes Sedai haar arm weer zakken. Haar kralenvlechten klikten tegen elkaar aan toen ze haar hoofd afwendde van de starende blik van de Wijze. Ze rook sterk naar onbehaaglijkheid. ‘Misschien kan ik nog wel even wachten,’ mompelde ze.
De vuurbollen die door de lucht kwamen bleven hoog ontploffen, de bliksems schoten in de richting van de richel, maar de Shaido beneden wachtten niet. Met een schreeuw begon de grootste groep snel naar de richel te draven. En te zingen zo hard ze konden. Perijn betwijfelde of iemand anders op de heuvel er meer van opving dan een luid gebrul, maar zijn oren vingen vaag de woorden op. Ze zongen om beurten.
Hij verdrong het geluid, negeerde het terwijl zijn blik voorbij de aanstormende massa gesluierde figuren naar de poorten van Malden dreef. IJzervijlsel naar een magneet. De figuren beneden leken langzamer te gaan, hoewel hij wist dat dat niet zo was. Alles leek voor hem op dit soort ogenblikken langzamer te gaan. Hoe lang voordat ze binnen bereik waren? Ze hadden nog maar ongeveer de helft van de afstand tot aan de richel overbrugd.
‘Voetbogen, heffen! Op mijn teken!’ schreeuwde Tam. ‘Voetbogen, heffen! Op mijn teken!’
Perijn schudde zijn hoofd. Het was te snel. Hij hoorde duizenden boogpezen achter zich knallen. Er vlogen pijlen over zijn hoofd. De lucht was er bijna zwart van. Binnen enkele tellen volgde een tweede salvo, toen een derde. Vuurbollen brandden er hele massa’s tussenuit, maar toch vielen er nog duizenden pijlen in een dodelijke hagel op de Shaido neer. Natuurlijk. Hij was vergeten dat de boogschutters op een heuvel stonden. Dat gaf ze een klein beetje meer bereik. Laat het maar aan Tam over om dat meteen te zien. Niet elke pijl raakte doel, natuurlijk. Vele vielen er onschuldig op de grond. Misschien raakten sommige half een algai’d’siswai, doorboorden armen of benen of raakten lichamen. Gewonde Shaido vertraagden hun pas nauwelijks, zelfs niet wanneer ze weer overeind moesten krabbelen. Toch bleven er honderden roerloos liggen, en het tweede salvo legde er nog een paar honderd neer, net als het derde, terwijl het vierde en vijfde salvo al onderweg waren. De Shaido bleven komen, voorovergebukt alsof ze door de stromende regen draafden terwijl de vuurbollen en bliksems van hun Wijzen hoog in de lucht ontploften. Ze zongen niet meer. Enkelen hieven hun bogen en schoten. Een pijl schampte Perijns linkerarm, maar de andere kwamen niet ver genoeg de heuvel op. Het scheelde echter niet veel. Nog twintig pas en dan...
Het plotselinge scherpe geluid van Seanchaanse hoorns trok zijn blik naar het noorden en zuiden, net op tijd om de grond tussen de flankerende groepen te zien opspatten in fonteinen van vuur. Ze werden geraakt door speren van bliksem. De damane werden nu nog tussen de bomen gehouden, maar ze verrichtten dodelijk werk. Steeds maar weer werden mannen door ontploffingen van vuur of bliksems als lappenpoppen aan de kant geblazen. Die algai’d’siswai hadden ongetwijfeld geen idee waar de aanval vandaan kwam. Ze begonnen naar de bomen te rennen, naar hun moordenaars. Sommige vuurballen vanuit het kamp gingen nu richting het bos waar de damane waren, en bliksems schoten richting de bomen, maar met even weinig resultaat als de andere. Tylee beweerde dat damane voor allerlei taken werden ingezet, maar de waarheid was dat ze wapens waren, en zij en de sul’dam waren er erg goed in. ‘Nu,’ zei Edarra, en er regenden vuurbollen neer op de Shaido beneden. De Wijzen en Aes Sedai maakten werpende gebaren met beide armen, zo snel ze konden, en elke keer scheen er een bol van vuur uit hun vingertoppen te schieten. Veel daarvan ontploften natuurlijk te snel, want de Wijzen van de Shaido probeerden hun eigen mensen te verdedigen. Maar de algai’d’siswai waren veel dichter bij de richel, dus hadden ze minder tijd om te reageren. Er knalden vuurbollen tussen de Shaido, mannen werden opzij geworpen, afgerukte ledematen vlogen door de lucht. Er vorkten zilverblauwe bliksems neer, en de meeste daarvan troffen doel. De haartjes op Perijns armen gingen rechtop staan. Het haar op zijn hoofd probeerde hetzelfde te doen. De lucht leek wel te knisperen door de ontladingen van de bliksems.
Zelfs terwijl ze de mannen beneden de dood toewierpen, bleven Edarra en de anderen de aanvallen van de Shaido-Wijzen afslaan, en al die tijd bleven de mannen uit Tweewater zo snel ze konden hun pijlen afschieten. Een geoefend man kon twaalf pijlen achtereenvolgens afvuren, en de afstand was nu kleiner. De Shaido hadden nog maar tweehonderd pas te gaan voordat ze onder aan de richel zouden zijn. Hun pijlen bereikten Perijn nog steeds niet, maar de Tweewaterse pijlen raakten op deze afstand telkens doel. Elke boogschutter koos natuurlijk zijn eigen doel, dus Perijn zag dat sommige algai’d’siswai werden doorboord door twee, drie en soms zelfs vier pijlen. Vlees was maar vlees. De Shaido begonnen trager te lopen. Het was geen aftocht. Ze vluchtten niet. Velen schoten terug naar de richel, hoewel er geen hoop was dat ze zo ver zouden komen. Maar ze draaiden zich als op bevel om en renden, probeerden de pijlen uit Tweewater en de regen van vuur en bliksem die hen achtervolgde voor te blijven. De flankeerders vielen ook terug toen er lansdragers tussen de bomen vandaan kwamen en rijen vormden van duizenden paarden breed, die langzaam op de Shaido afgingen terwijl die werden belaagd met vuur en bliksems. ‘Per rij,’ riep Tam, ‘drie pas vooruit en vuur!’ in wandelgang!’ bulderde Arganda. ‘Met mij mee!’ schreeuwde Masema.
Perijn had eigenlijk langzaam met de anderen moeten optrekken, maar hij begon steeds sneller de helling af te lopen. De poorten trokken hem aan. Zijn bloed veranderde in vuur. Elyas beweerde dat het heel natuurlijk was om je zo te voelen als je leven in gevaar was, maar hij snapte het niet. Hij was ooit bijna verdronken in Waterwold, en toen had hij niets gevoeld van de opwinding die hem nu doorstroomde. Iemand achter hem riep zijn naam, maar hij draafde verder, steeds sneller. Hij maakte de hamer los uit zijn riemlus en trok met zijn linkerhand zijn riemmes. Aram rende naast hem, besefte hij, maar zijn aandacht was gericht op de poorten, op de Shaido die nog tussen hem en Faile in stonden.
Vuur, bliksems en pijlen regenden op de Shaido neer als hagel, en ze draaiden zich niet langer om om hun eigen pijlen af te vuren, hoewel ze wel vaak achteromkeken. Veel van hen ondersteunden echter gewonde metgezellen, mannen die sleepten met een been of hun zij vasthielden waar een Tweewaterse pijl uit stak, en hij haalde hen in. Plotseling draaiden zes mannen met sluiers zich om, grepen hun speren en kwamen op hem en Aram afgerend. Ze gebruikten hun bogen niet, wat erop wees dat hun pijlen op waren. Hij had verhalen gehoord over helden, over mannen die de toekomst beslisten in een strijd tussen twee legers die zich uiteindelijk zouden neerleggen bij de uitkomst. De Aiel hadden dat soort verhalen niet. Hij vertraagde echter zijn gang niet. Zijn bloed was vuur. Hij was vuur. Een van de Shaido werd midden in zijn borst geraakt door een pijl uit Tweewater, en nog terwijl hij viel werden drie anderen met elk minstens een tiental pijlen doorzeefd. Maar nu waren hij en Aram te dicht bij de resterende twee. Alleen de allerbeste boogschutters zouden kunnen schieten zonder het risico te lopen Perijn of Aram te raken. Aram vloog op een van de Shaido af alsof hij danste, zijn zwaard een fonkelende flits, maar Perijn had geen tijd om toe te kijken. Een gesluierde man die een hoofd groter was dan hij, stak naar hem met een korte speer die hij vlak onder de punt vasthield. Perijn blokkeerde de speer met zijn riemmes en zwaaide met zijn hamer. De Shaido probeerde die af te weren met zijn beukelaar, maar Perijn wijzigde zijn slag een beetje en hoorde de botten in de onderarm van de man breken onder tien pond staal, voortgedreven door de kracht van een smidsarm. Hij was nu binnen de boog van de speer, en zonder in te houden haalde hij zijn mes over de keel van de Shaido. Het bloed spoot eruit, en hij rende alweer verder terwijl de man nog omviel. Hij moest naar Faile. Vuur in zijn bloed, vuur in zijn hart. Vuur in zijn hoofd. Niets en niemand kon hem weghouden bij Faile.