Выбрать главу

30

Voor de poorten

Faile probeerde de tijd te schatten aan de hand van de stand van het licht dat door de spleten van het ingestorte gebouw boven haar viel; het leek nog voor noen. Er was alleen nog maar een klein stukje boven aan de keldertrap vrijgemaakt. Ze hadden er misschien doorheen kunnen kruipen als ze de stapel zwartgeblakerde rommel hadden durven beklimmen, maar die zag er nog steeds uit alsof hij elk ogenblik kon instorten. De kluwen puin kraakte af en toe alarmerend. Het enige goede was dat het nog niet was gaan regenen. Hoe lang dat nog zou duren, wist ze niet. Ze hoorde al een tijdje donderklappen, en een flink aantal ook, die langzaam naderden. Het gedonder klonk nu bijna aanhoudend. Zo’n hevige storm kon wel eens voldoende zijn om de rest van het gebouw ook te laten instorten. Licht, ze had zo’n dorst.

Plotseling verscheen Rolan in de opening, liggend op de stenen overloop. Hij droeg het harnas met zijn boogkoker niet meer. Voorzichtig kronkelde hij zich op de hoop. De stapel kreunde zachtjes onder zijn gewicht. Kinhuin, een man met groene ogen die een goede hand kleiner was dan hij, knielde en greep zijn enkels vast. Er waren schijnbaar maar drie Broederlozen daarboven, maar dat waren er drie te veel.

Toen zijn hoofd en schouders over de rand van het puin kwamen, stak Rolan een hand uit. ‘Er is geen tijd meer, Faile Bashere. Pak mijn hand.’

‘Eerst Maighdin,’ zei Faile met dikke stem, en wuifde de vermoeide bezwaren van de blonde vrouw weg. Licht, haar mond zat vol gruis en was te droog om er iets van uit te spugen. ‘Dan Arrela en Lacile. Ik ga als laatste.’

Alliandre knikte goedkeurend, maar Arrela en Lacile wilden bezwaar maken. ‘Hou je mond en doe wat ik zeg,’ zei ze vastberaden. De donder raasde en rommelde. Een storm met zoveel gedonder zou een stortregen meebrengen, geen buitje.

Rolan lachte. Hoe kon die man nu lachen? Hij stopte pas toen de verkoolde stukken hout onder hem kreunden door zijn schuddebuiken. ‘Je draagt nog steeds wit, vrouw. Dus hou je mond en doe wat ik zeg.’ Er klonk iets van spot in zijn toon, maar niet meer toen hij eraan toevoegde: ‘Jij gaat er als eerste uit.’ Dat klonk naar gietijzer. ‘Vrouwe,’ zei Alliandre zachtjes, schor, ‘ik denk dat hij het meent. Ik stuur de anderen naar buiten in de volgorde die u noemde.’

‘Hou op met pruilen en geef me je hand,’ beval Rolan. Ze pruilde niet! Die man kon even woestmakend koppig zijn ais haar Perijn. Alleen was het bij Perijn intrigerend, niet echt woestmakend. Ze stak haar rechterhand zo hoog mogelijk op en liet die omvatten door Rolans hand. Hij tilde haar met gemak op tot haar gezicht net onder dat van hem was.

‘Pak mijn jas vast.’ Er klonk geen inspanning door in zijn stem, ondanks de vreemde houding van zijn arm. ‘Je zult over me heen moeten klimmen.’

Ze greep met haar linkerhand een vuistvol ruwe wol en hield zich stevig vast. De pijn in haar schouder wees erop dat ze inderdaad een grote blauwe plek had. Toen hij haar andere hand losliet, gaf ze een kreetje van pijn en greep ze snel met beide handen zijn jas vast. Rolan pakte haar met beide handen om haar middel en tilde haar over zijn hoofd op zijn brede rug. De donder raasde en rommelde zonder ophouden. Het zou wel snel gaan regenen. Dat zou het moeilijker maken de anderen te bevrijden.

‘Hoe lekker ik je gewicht ook vind, Faile Bashere, misschien kun je wat sneller klimmen zodat ik de anderen eruit kan halen.’ Hij kneep in haar achterwerk, en ze lachte in weerwil van zichzelf. Die man hield maar niet op met zijn pogingen!

Ze klom langzamer over hem heen dan ze had gehoopt. Het voelde niet alsof ze iets in haar schouder gebroken had, maar het deed wél pijn. Ze dacht dat ze Rolan tijdens de klauterpartij een keer tegen zijn hoofd had geschopt. Dat zou hem leren haar te knijpen. Eindelijk was ze buiten en voorbij Kinhuin, op vaste grond met de hemel boven haar. Ze slikte toen ze het gebouw van buitenaf zag, maar kreeg een hoestbui doordat er gruis in haar keel terechtkwam. De verkoolde balken hingen angstwekkend schuin en konden ieder ogenblik in de kelder storten. De derde Broederloze, Jhoradin, een man met blauwe ogen en roodgouden haren en een vrij knap gezicht, keek naar Kinhuin en Rolan, maar af en toe keek hij ook naar het gebouw alsof hij verwachtte dat het in zou storten. Hij was gedrongen voor een Aiel, niet zo lang als Perijn maar wel anderhalf keer zo breed. Er stonden wel honderd van haar mensen op straat, ongerust naar haar kijkend, sommige met hun witte mantels onder de roetvlekken door hun pogingen om haar uit te graven. Honderd! Ze kon het echter niet over haar hart verkrijgen ze een standje te geven. Vooral niet toen Aravine een dikke waterzak in haar handen drukte. De eerste mondvol spuugde ze uit om het gruis en stof weg te spoelen, hoewel ze die graag had willen doorslikken, maar daarna hield ze de waterzak omhoog en goot het water bijna door haar keel. Haar getergde schouder protesteerde. Ze negeerde de pijn en dronk. Plotseling besefte ze dat er bliksems insloegen ten westen van het dorp, en liet ze de waterzak omlaag komen om te staren. Niet ver buiten het dorp. Vanuit een wolkeloze hemel. En sommige sloegen niet in. Veel van die gevorkte zilverachtige bliksems knalden met luid gedonder, ver boven de grond. Vuurbollen schoten door de lucht, hier en daar ontploffend met een knal als van de donder. Iemand gebruikte de Kracht om te vechten! Maar wie? Had Perijn dan genoeg Aes Sedai of Asha’man gevonden om het kamp aan te vallen? Maar er was iets heel vreemds aan de hand. Ze wist hoeveel Wijzen in het kamp konden geleiden, en daarvoor schenen er niet genoeg bliksems of vuurbollen te zijn. Misschien was het toch niet Perijn. Er waren groeperingen onder de Wijzen. Niet alleen degenen die voor of tegen Sevanna waren, maar ook tussen sibben met oude bondgenootschappen of vetes. Misschien waren twee van die groepen tegen elkaar aan het vechten. Dat leek zeer onwaarschijnlijk. Maar het was nog minder waarschijnlijk dat Perijn genoeg Aes Sedai had kunnen vinden om aan te vallen, en dat de Wijzen niet terugvochten met alles wat ze in huis hadden.

‘Toen de bliksems begonnen, zei Rolan dat er een veldslag was,’ zei Aravine, toen Faile het haar vroeg. ‘Dat is alles. Niemand wilde de tijd nemen om op onderzoek te gaan voordat we wisten dat u veilig was.’

Faile knarste gefrustreerd op haar tanden. Zelfs als ze zich niet druk hoefde te maken om Rolan, dan kon datgene wat er buiten de muren gaande was haar ontsnapping veel moeilijker maken. Wist ze maar wat er gaande was, dan kon ze misschien bedenken hoe ze het kon ontlopen. Of er gebruik van maken, iedereen blijft hier, Aravine. Het kan wel gevaarlijk zijn.’ En ze konden per ongeluk Shaido meevoeren als ze terugkeerden. Licht, wat was er aan de hand? Maighdin struikelde, wrijvend over haar heup, langs Kinhuin naar buiten. ‘Hij heeft me geknepen!’ Haar stem klonk dik, maar toch klonk de verontwaardiging erin door. Faile voelde een steek van... Geen jaloezie. Zeker niet dat. Die verdomde man kon knijpen wie hij wilde. Hij was Perijn niet.