Brullend rende Perijn vooruit met zijn hamer in de lucht. De grote man gooide Faile opzij en rende op hem af, en bracht zijn speer omhoog terwijl hij zijn beukelaar van zijn riem trok. ‘Perijn!’ schreeuwde Faile.
De grote Shaido scheen een hartslag te aarzelen, en Perijn maakte er gebruik van. Zijn hamer raakte de zijkant van het hoofd van de man zo hard dat zijn voeten loskwamen van de grond toen hij viel. Er was echter nog een man direct achter hem, zijn speer klaar voor de aanval. Plotseling gromde de man, met verraste groene ogen boven zijn zwarte sluier. Hij liet zich op zijn knieën vallen terwijl hij omkeek naar Faile, die dichtbij stond. Langzaam viel hij voorover, waardoor een geribd stalen heft in zijn rug zichtbaar werd. Perijn keek haastig naar de derde, en zag dat die ook op zijn buik lag, met twee houten mesheften uit zijn rug. Lacile leunde huilend tegen Arrela. Ze had het ongetwijfeld lang niet zo makkelijk gevonden om echt iemand te doden als ze had gedacht.
Alliandre was er ook, voor aan de menigte, en Maighdin achter haar, gedragen door een lange jongeman in witte kleding, maar Perijn had alleen maar ogen voor Faile. Hij liet zijn mes en hamer vallen, stapte over de dode mannen heen en nam haar in zijn armen. Haar geur vulde zijn neus. Vulde zijn hoofd. Ze rook sterk naar verkoold hout, nota bene, maar hij rook haar toch. ik heb hier zo lang van gedroomd,’ zei hij zachtjes, ik ook,’ zei ze tegen zijn borst terwijl ze hem stevig omhelsde. Haar geur was vol vreugde, maar ze trilde. ‘Hebben ze je pijn gedaan?’ vroeg hij mild.
‘Nee. Ze... Nee, Perijn, ze hebben me geen pijn gedaan.’ Er waren nog andere geuren vermengd met haar vreugde, er onontwarbaar mee verweven. De doffe, pijnlijke geur van droefheid en het vettige aroma van schuld. Schaamte, als duizenden prikkende, haarfijne naaldjes. Nou, de man was dood, en een vrouw had het recht haar geheimen te bewaren als ze dat wilde.
‘Alles wat ertoe doet is dat je leeft en dat we weer bij elkaar zijn,’ zei hij tegen haar. ‘Dat is alles wat ertoe doet.’
‘Alles wat ertoe doet,’ stemde ze in, en omhelsde hem nog steviger. Zo hard dat ze kreunde van inspanning. Maar toen duwde ze hem achteruit en ze bekeek zijn wonden, trok de scheuren in zijn jas verder open om ze te onderzoeken. ‘Die zien er niet al te ernstig uit,’ zei ze kwiek, hoewel al die gevoelens nog steeds door haar vreugde verweven lagen. Ze stak haar handen uit om zijn haar uiteen te duwen en trok eraan tot hij zijn hoofd boog zodat ze de snee op zijn hoofd kon bekijken. ‘Je hebt Heling nodig. Hoeveel Aes Sedai heb je bij je? Hoe ben je...? Nee, dat maakt nu niet uit. Er zijn er genoeg om de Shaido te verslaan, en dat is wel belangrijk.’
‘Deze Shaido,’ zei hij, en ging rechtop staan om op haar neer te kijken. Licht. Vuil of niet, ze was zo mooi. ‘Er komen nog zes- of zevenduizend speren aan, over...’ – hij keek naar de zon; die zou hoger moeten staan – ‘minder dan twee uur, misschien. We moeten hier klaar zijn en onderweg zijn voor die tijd, als het kan. Wat is er met Maighdin?’ Ze lag zo slap als een verenkussen tegen de borst van de jongeman aan. Haar oogleden bewogen zonder helemaal open te gaan. ‘Ze heeft zich uitgeput om onze levens te redden,’ zei Faile. Ze liet zijn verwondingen voor wat ze waren en wendde zich tot de anderen in het wit. ‘Aravine, jullie allemaal, ga de gai’shain bijeenroepen. Niet enkel zij die trouw aan mij hebben gezworen. Iedereen in het wit. We laten niemand achter die we kunnen bereiken. Perijn, welke richting is de veiligste?’
‘Noord,’ antwoordde hij. ‘Noord is veilig.’
‘Laat ze naar het noorden gaan,’ vervolgde Faile. ‘Verzamel karren, wagens, pakpaarden, en laad die vol met alles wat je denkt dat we nodig hebben. Schiet op!’ De mensen kwamen in beweging. Renden weg. ‘Nee, jij blijft hier, Aldin. Maighdin moet nog steeds gedragen worden. Jij blijft ook, Alliandre. En Arrela. Lacile heeft nog een tijdje behoefte aan een schouder om op uit te huilen.’ Perijn grijnsde. Als je zijn vrouw midden in een brandend huis zette, zou ze kalmpjes doen wat nodig was om het vuur te blussen. En blussen zou ze het. Hij bukte en maakte zijn riemmes schoon aan de jas van de man met de groene ogen voor hij het wegstak. Zijn hamer moest ook eens goed worden schoongemaakt. Hij probeerde niet na te denken over wat hij aan de jas van de man smeerde. Het vuur in zijn bloed vervaagde. Er was geen spanning meer over, alleen vermoeidheid. Zijn wonden begonnen te kloppen. ‘Wil je iemand naar het fort sturen om Ban en Seonid te laten weten dat ze nu naar buiten kunnen komen?’ vroeg hij toen hij de hamersteel weer door de lus aan zijn riem stak.
Faile staarde hem verwonderd aan. ‘Zijn ze in het fórt? Hoe? Waarom?’
‘Heeft Alyse je dat niet verteld?’ Voordat Faile gevangen was genomen, werd hij nooit snel kwaad. Nu voelde hij de woede in zich opborrelen. Borrels als witheet ijzer. ‘Ze zei dat ze je mee zou nemen als ze vertrok; en ze beloofde je te vertellen dat je naar het fort moest gaan als je nevel op de richels zag en wolven hoorde huilen bij daglicht. Het Licht brande me, je kunt die Aes Sedai geen duimbreedte vertrouwen.’
Faile keek naar de westelijke richel, waar nog steeds een dichte nevel hing, en grimaste. ‘Niet Alyse, Perijn. Galina. Als dat niet ook een leugen was. Zij moet het wel zijn. En ze moet wel van de Zwarte Ajah zijn. O, ik wou dat ik haar echte naam wist.’ Ze bewoog haar linkerarm en kromp ineen. Ze was gewond. Perijn wilde die grote Shaido helemaal opnieuw vermoorden. Faile liet zich door haar letsel echter niet in de weg zitten. ‘Theril, kom naar buiten. Ik zie je wel om de poort heen kijken.’
Er kwam een verlegen, magere jongeman om de hoek van de poort. ‘Mijn vader zei dat ik moest blijven en een oogje op u moest houden, Vrouwe,’ zei hij, in een zo zware tongval dat Perijn hem nauwelijks kon verstaan.
‘Dat kan wel zijn,’ zei Faile ferm, ‘maar ren nu zo hard je kunt naar het fort en zeg degene die je daar aantreft dat heer Perijn ze roept. Rennen, dan.’ De jongen bracht zijn knokkels naar zijn voorhoofd en zette het op een lopen. Binnen een kwartier keerde hij weer terug, nog steeds rennend, gevolgd door Seonid en Ban en alle anderen. Ban maakte een kniebuiging voor Faile en mompelde gladjes hoe blij hij was om haar weer te zien voordat hij de mannen uit Tweewater opdroeg in een kring om de poort te gaan staan, met hun bogen in de aanslag en hun hellebaarden in de grond gestoken. Hij gebruikte daar zijn normale stem voor. Hij was ook een van diegenen die een polijstlaagje probeerde te krijgen. Selande en Failes andere volgelingen verdrongen zich om haar heen, allemaal babbelend van opwinding, en zeiden hoe ongerust ze waren geweest toen ze niet gekomen was nadat de wolven hadden gehuild, ik ga naar Masuri,’ kondigde Kirklin aan op een toon die iedereen uitdaagde hem tegen te spreken. Hij wachtte daar echter niet op, maar trok zijn zwaard en rende langs de muur richting het noorden. Tallanvor gaf een kreet toen hij Maighdin in de armen van de lange jongeman zag, en moest ervan worden overtuigd dat ze alleen maar uitgeput was. Toch nam hij haar van de jongen over, drukte haar tegen zijn borst en fluisterde tegen haar. ‘Waar is Chiad?’ wilde Gaul weten. Toen hij hoorde dat ze nooit bij hen was geweest, deed hij de sluier voor zijn gezicht. ‘De Speervrouwen hebben me voorgelogen,’ zei hij grimmig, ‘maar ik vind haar eerder dan zij.’