Perijn greep zijn arm. ‘Er zijn daarbuiten een heleboel mannen die je voor een Shaido zullen aanzien.’ ik moet haar als eerste vinden, Perijn Aybara.’ Er was iets in Gauls stem, in zijn geur, wat Perijn alleen kon omschrijven als zielspijn. Hij begreep het verdriet van de gedachte dat de vrouw van wie je hield misschien wel voor altijd weg was. Hij liet Gauls mouw los, en de man rende tussen de rij boogschutters door, zijn speer en beukelaar in de hand.
‘Ik ga wel met hem mee,’ grijnsde Elyas. ‘Misschien kan ik hem uit de problemen houden.’ Hij trok het lange mes dat hem zijn naam onder de wolven had bezorgd, Langtand, en rende achter de lange Aielman aan. Als zij tweeën er niet veilig doorheen konden komen, kon niemand dat.
‘Als jullie klaar zijn met kletsen, wil je misschien even stilstaan voor wat Heling,’ zei Seonid tegen Perijn. ‘Je ziet eruit alsof je het nodig hebt.’ Furen en Teryl beschermden haar, hun handen op hun zwaardgevesten en alle kanten tegelijk op kijkend. Die ring van mannen uit Tweewater was allemaal goed en wel, leken ze uit te stralen, maar Seonids veiligheid was hun zorg. Ze zagen eruit als luipaarden die een huiskat bewaakten. Alleen was zij geen huiskat. ‘Zorg eerst voor Faile,’ zei hij. ‘Ze heeft pijn aan haar arm.’ Faile praatte met Alliandre, allebei zo boos dat ze dikke staarten zouden hebben als ze katten waren geweest. Ongetwijfeld woedend over Alyse of Galina of hoe ze dan ook heette.
‘Zij bloedt niet als een rund.’ Seonid hief haar handen en omvatte zijn hoofd, en die al te bekende kilte overspoelde hem, alsof hij plotseling in een winterse vijver was gesmeten. Hij haalde geschrokken adem en bewoog met een ruk achteruit, onwillekeurig met zijn armen zwaaiend, en toen ze hem losliet waren zijn wonden verdwenen, al zat het bloed nog op zijn gezicht, jas en broek. Hij had ook het gevoel alsof hij in zijn eentje een heel hert kon opeten. ‘Wat was dat net?’ De kleine Groene zuster wendde zich van hem naar Faile. ‘Had je het over Galina Casban?’
‘Ik weet haar achternaam niet,’ zei Faile. ‘Een Aes Sedai met een rond gezicht, volle lippen, zwart haar en grote ogen. Best knap, maar een onaangenaam mens. Kennen jullie haar? Ik denk dat ze van de Zwarte Ajah moet zijn.’
Seonid verstijfde en kneep in haar rokken. ‘Dat klinkt wel als Galina. Een Rode zuster, en behoorlijk onaangenaam. Maar waarom uit je zulke beschuldigingen? Het is niet iets waar je een zuster eenvoudig van beschuldigt, zelfs niet zo’n onaardig iemand als Galina.’ Terwijl Faile het uitlegde, beginnend bij de eerste ontmoeting met Galina, laaide Perijns woede weer op. Die vrouw had haar afgeperst, bedreigd, tegen haar gelogen en toen geprobeerd haar te vermoorden. Zijn vuisten balden zich zo strak dat zijn armen ervan trilden, ik breek haar nek als ik haar in handen krijg,’ gromde hij toen ze zweeg.
‘Daar heb je het recht niet toe,’ zei Seonid scherp. ‘Galina moet worden gehoord door drie zusters in een zitting van het hof, en voor deze beschuldiging moeten dat Gezetenen zijn. De hele Zaal van de Toren moet er misschien wel voor samenkomen. Als ze schuldig wordt bevonden, wordt ze gestild en terechtgesteld, maar in deze zaak ligt de gerechtigheid bij de Aes Sedai.’
‘Als?’ vroeg hij ongelovig. ‘Je hebt gehoord wat Faile zei. Hoe kun je nog twijfelen?’ Hij moest er dreigend uit hebben gezien, want Furen en Teryl kwamen naast Seonid staan, hun handen lichtjes op hun zwaardgevesten en hun blikken staalhard op zijn gezicht gericht.
‘Ze heeft gelijk, Perijn,’ zei Faile vriendelijk. ‘Toen Jac Kopin en Len Kongar ervan werden beschuldigd dat ze een koe hadden gestolen, wist je dat ze dieven waren, maar je liet baas Tan wel bewijs leveren van hun diefstal voordat je ze liet afranselen door de dorpsraad. Bij Galina is dat even belangrijk.’
‘De dorpsraad zou ze niet hebben afgeranseld zonder hoorzitting, wat ik ook gezegd had,’ mompelde hij. Faile lachte. Ze lachte! Licht, dat was fijn om weer te horen. ‘O, goed dan. Galina is van de Aes Sedai. Maar als zij niet voor haar zorgen, zal ik het doen als ik haar ooit weer zie. Ik hou niet van mensen die jou kwaad doen.’ Seonid snoof naar hem en ze rook afkeurend, is uw arm gewond, Vrouwe?’
‘Zorg eerst voor Arrela, alsjeblieft,’ zei Faile. De Aes Sedai rolde geërgerd met haar ogen en omvatte Failes hoofd met haar handen. Faile rilde en ademde uit, nauwelijks meer dan een diepe zucht. Dan was het geen ernstig letsel, en nu verholpen. Ze bedankte Seonid terwijl ze haar voorging naar Arrela.
Plotseling besefte Perijn dat hij de ontploffingen niet meer hoorde. Eigenlijk had hij ze al een tijdje niet meer gehoord. Dat moest een goed teken zijn. ik moet weten wat er gaande is. Ban, hou Faile goed in de gaten.’
Faile wilde niet dat hij alleen ging, en tegen de tijd dat hij eindelijk had beloofd tien mannen uit Tweewater mee te nemen, was er rond de noordelijke hoek van de dorpsmuur een ruiter in een gelakte wapenrusting verschenen. Ze herkenden Tylee aan de drie smalle blauwe pluimen. Toen ze dichterbij kwam, besefte hij dat er een naakte vrouw voor op het zadel van haar grote vos lag. Een vrouw die aan enkels en knieën, polsen en ellebogen was vastgebonden. Haar lange gouden haren raakten bijna de grond, en er zaten halssnoeren met edelstenen en parels in vast. Een gouden streng met grote groene stenen gleed los en viel in het stof toen Tylee haar paard inhield. Ze deed haar vreemde helm af en zette die op het achterwerk van de vrouw.
‘Opmerkelijke wapens, die bogen van jullie,’ lispelde ze, met een blik op de mannen uit Tweewater. ‘Ik wou dat wij zulke bogen hadden. Kirklin vertelde me waar ik u kon vinden, Heer. Ze beginnen zich over te geven. Masema’s mannen hielden stand tot aan het punt van zelfmoord – de meeste zijn dood of stervende, geloof ik – en de damane veranderden die richel in een dodelijke val waar alleen een waanzinnige in zou lopen. Het beste is nog dat de sul’dam al meer dan tweehonderd vrouwen hebben voorzien van een a’dam. Die “koude thee” van u had ervoor gezorgd dat de meesten niet eens meer op hun benen konden staan. Ik zal to’raken moeten laten komen om ze allemaal weg te laten halen.’
Seonid maakte een keelgeluidje. Haar gezicht was uitgestreken, maar haar geur was die van messcherpe woede. Ze staarde naar Tylee alsof ze een gat in haar wilde branden. Tylee lette helemaal niet op haar en schudde enkel lichtjes haar hoofd.
‘Als mijn mensen en ik weg zijn,’ zei Perijn. Zijn overeenkomst was met haar. Hij wilde die liever niet op de proef stellen bij iemand anders. ‘Wat zijn onze verliezen, behalve Masema’s mannen?’
‘Klein,’ antwoordde Tylee. ‘Dankzij uw boogschutters en de damane hebben ze ons eigenlijk niet kunnen bereiken. Ik heb nog nooit een veldslag zo gemakkelijk zien gaan. Als we in totaal honderd man hebben verloren, is het veel.’
Perijn kromp ineen. Hij nam aan dat dat onder de omstandigheden meeviel, maar sommigen van hen zouden mannen uit Tweewater zijn. Of hij ze kende of niet, ze waren zijn verantwoordelijkheid. ‘Weet je waar Masema is?’
‘Bij wat er van zijn leger over is. Hij is geen lafaard, dat moet ik hem nageven. Hij en zijn tweehonderd – nou ja, honderd nu – hebben zich een weg gebaand door de Shaido, helemaal tot aan de richel.’ Perijn knarste op zijn tanden. De man was terug, samen met zijn zooitje ongeregeld. Het zou zijn woord tegen dat van Masema zijn over waarom Aram hem had geprobeerd te vermoorden, en het was hoe dan ook onwaarschijnlijk dat de volgelingen van de man hem zouden overdragen om terecht te staan. ‘We moeten weg voordat al die andere Aiel hier zijn. Als de Shaido denken dat de redding nabij is, vergeten ze misschien dat ze zich hadden overgegeven. Wie is je gevangene?’