Beladen met waterzakken, pannen en ketels tot ze zich bijna fatsoenlijk aangekleed voelde, struikelde Galina door het bos achter Therava aan. Ze dacht niet aan de staf of aan ontsnappen. Iets in haar was gebroken. Ze was Galina Casban, Hoogste van de Rode Ajah, die in de Hoogste Raad van de Zwarte Ajah zat, en ze zou de rest van haar leven Therava’s speeltje zijn. Ze was Therava’s kleine Lina. Voor de rest van haar leven. Dat voelde ze tot in haar beenderen. Er rolden stille tranen over haar wangen.
31
Het huis aan Vollemaanstraat
‘Ze moeten bij elkaar blijven.’ zei Elayne vastberaden. ‘En jullie twee mogen ook niet zonder begeleiding naar buiten gaan.
Altijd met drie of vier, overal in Caemlin. Dat is de enige veilige manier.’ Slechts twee van de staande spiegellampen waren aangestoken, zes vlammetjes die de zitkamer vulden met schemerig licht en de geur van lelies – er was nu al zo veel lampolie bedorven dat ze die nu altijd van een geur voorzagen – maar het knapperende vuur in de haard begon iets van de kilte van het vroege uur weg te nemen.
‘Er zijn tijden dat een vrouw een beetje afzondering wenst,’ antwoordde Sumeko kalm, alsof er niet net nog een Kinsvrouw was gestorven doordat ze alleen wilde zijn. Haar stem klonk tenminste kalm, al streek ze met haar mollige handen haar donkerblauwe rokken glad.
‘Als jij ze niet de vrees van het Licht aan wilt jagen, Sumeko, dan doe ik het wel,’ zei Alise, haar doorgaans zo milde gezicht streng. Ze leek de oudere van de twee, met wat grijs in haar haren terwijl Sumeko glanzend zwart haar had tot over haar stevige schouders, maar ze was meer dan tweehonderd jaar jonger. Alise was onversaagd geweest toen Ebo Dar viel en ze gedwongen waren te vluchten voor de Seanchanen, maar ook zij streek over haar bruine rokken. Het was lang na de bedtijd die Essandes nichtje Melfane had bepaald, maar hoe moe Elayne de hele tijd ook was, ze kon slecht in slaap komen, en ook warme geitenmelk hielp niet. Warme geitenmelk smaakte nog viezer dan koude. Ze zou die verdomde Rhand Altor warme verdomde geitenmelk laten drinken tot het zijn oren uit kwam! Zodra ze erachter was wat hem zo veel pijn had gedaan dat zelfs zij een pijnsteek had gevoeld; terwijl al het andere in dat knoopje van hem achter in haar hoofd zo vaag bleef als steen. Sinds dat ogenblik was het weer een en al steen geweest, dus was hij in orde, maar iets had hem zeer veel pijn gedaan, anders had ze het niet gevoeld. En waarom reisde hij zoveel? De ene dag was hij ver in het zuidoosten, de volgende in het noordwesten en nog verder weg, en de dag daarna weer ergens anders. Vluchtte hij voor wie hem dan ook verwond had? Maar ze had nu haar eigen zorgen. Ze kon niet slapen en was rusteloos, had het eerste het beste aangetrokken wat ze kon vinden, een donkergroen rijgewaad, en was een wandeling gaan maken om te genieten van de stilte in het paleis in de kleine uurtjes van de ochtend, als zelfs de bedienden in bed lagen en het flakkerende licht van de staande lampen het enige was wat bewoog in de gangen. Zij en haar lijfwachten, maar ze leerde hun aanwezigheid te negeren. Ze genoot van de eenzaamheid, tot ze de twee vrouwen tegenkwam die haar het droeve nieuws brachten dat ze anders pas bij zonsopgang zou hebben vernomen. Ze had hen meegenomen naar haar kleine zitkamer om de zaak te bespreken, achter een ban tegen afluisteren.
Sumeko verschoof haar grote lichaam in haar leunstoel en keek woest naar Alise. ‘Reanne liet jou te veel de vrije hand, maar als Oudste verwacht ik...’
‘Je bent geen Oudste, Sumeko,’ zei de kleinere vrouw koel. ‘Je hebt hier de zeggenschap, maar de Regel zegt dat het Naaikransje bestaat uit de dertien oudste van ons in Ebo Dar. We zijn niet meer in Ebo Dar, dus is er ook geen Naaikransje.’
Sumeko’s ronde gezicht werd hard als graniet. ‘Je geeft in ieder geval toe dat ik de zeggenschap heb.’
‘En ik verwacht van je dat je die gebruikt om te voorkomen dat er nog meer van ons worden vermoord. Iets voorstellen is niet genoeg, Sumeko, hoe sterk je het ook uitdrukt. Het is niet genoeg.’
‘Met ruziemaken komen we ook nergens,’ zei Elayne. ik weet dat jullie gespannen zijn. Dat ben ik ook.’ Licht, er waren de afgelopen tien dagen drie vrouwen vermoord met de Ene Kracht, en waarschijnlijk voor die tijd nog zeven! ‘Maar tegen elkaar snauwen is wel het ergste wat we kunnen doen. Sumeko, je moet met je vuist op tafel slaan. Het kan me niet schelen hoezeer iemand naar wat afzondering verlangt, niémand mag ook maar een tel alleen zijn. Alise, gebruik je overredingskracht.’ Overredingskracht was niet echt het goede woord. Alise overreedde niet. Ze verwachtte gewoon dat mensen deden wat ze hun opdroeg, en dat deden ze ook bijna altijd. ‘Overtuig de anderen ervan dat Sumeko gelijk heeft. Jullie samen moeten...’
De deur ging open en Deni kwam binnen. Ze sloot de deur achter zich en maakte een buiging, één hand op haar zwaardgevest, de andere op haar lange knuppel. De roodgelakte borstplaten en helmen, afgezet met wit, waren pas gisteren bezorgd, en de forse vrouw had al geglimlacht sinds ze die van haar had aangetrokken, maar nu was haar gezicht achter de tralies ernstig. ‘Verontschuldig mij dat ik u stoor, Vrouwe, maar er is hier een Aes Sedai die erop staat u te spreken. Een Rode zuster, aan haar stola te zien. Ik heb haar gezegd dat u waarschijnlijk sliep, maar ze wilde desnoods binnenkomen om u zelf te wekken.’
Een Rode. Er kwamen af en toe verslagen van Rode zusters in de stad, hoewel niet zo vaak als voorheen – de meeste Aes Sedai in de stad droegen hun stola’s niet en verborgen hun Ajahs – maar wat zou een Rode van haar willen? Ze wisten toch inmiddels allemaal wel dat ze Egwene steunde en tegen Elaida was? Behalve als iemand haar eindelijk wilde aanspreken op de overeenkomst met het Zeevolk.
‘Zeg haar dat ik...’
De deur ging weer open, raakte Deni in haar rug en duwde haar aan de kant. De vrouw die binnenkwam, haar met ranken doorweven stola over haar armen zodat de lange rode franje goed te zien was, was lang en slank met een koperkleurige huid. Ze zou knap zijn geweest als ze haar mond niet zo opeen had geknepen tot haar volle lippen een streep vormden. Haar rijgewaad was zo donker dat het bijna zwart was, maar het vage licht van de staande lampen onthulde een rode gloed, en de gespleten rokken waren voorzien van banden in een helderder rood. Duhara Basaheen maakte nooit een geheim van haar Ajah. Ooit zouden Sumeko en Alise meteen overeind zijn gekomen om een kniks voor een Aes Sedai te maken, maar nu bleven ze zitten en bestudeerden haar. Deni, doorgaans zo rustig, tenminste vanbuiten, fronste haar voorhoofd en streelde over haar knuppel.
‘Ik zie dat de verhalen dat je wilders om je heen verzamelt waar zijn,’ zei Duhara. ‘Dat is heel jammer. Jullie twee, naar buiten. Ik wil Elayne alleen spreken. Als jullie verstandig zijn, vertrekken jullie vanavond nog, in verschillende richtingen, en zeggen jullie anderen zoals jullie hetzelfde te doen. De Witte Toren houdt niet van wilders die samenscholen. Als de Toren ergens niet van houdt, kan dat tronen doen wankelen.’ Noch Sumeko noch Alise bewoog. Alise trok zelfs een wenkbrauw op.
‘Ze mogen blijven,’ zei Elayne kil. Met de Kracht in haar stuiterden haar emoties niet. Ze waren standvastig in ijzige woede. ‘Zij zijn hier welkom. Jij, echter... Elaida probeerde me te laten ontvóéren, Duhara. Ontvoeren! Jij kunt vertrekken.’
‘Een pover welkom, Elayne, terwijl ik meteen na aankomst naar het paleis ben gekomen. En na een reis die even pijnlijk is om te beschrijven als hij was om te maken. Andor heeft altijd goede betrekkingen gehad met de Toren. De Toren wil dat ze goed blijven. Weet je zeker dat je wilt dat die wilders alles horen wat ik je te zeggen heb? Goed dan. Als je erop staat.’ Ze schreed naar een van de besneden kasten langs de muur, trok haar neus op toen ze de zilveren kan met geitenmelk zag staan en schonk zich een kom donkere wijn in voor ze tegenover Elayne ging zitten. Deni maakte een beweging alsof ze haar uit de stoel wilde sleuren, maar Elayne schudde haar hoofd. De Domanizuster negeerde de Kinsvrouwen alsof ze niet langer bestonden. ‘De vrouw die je heeft verdoofd is gestraft, Elayne. Ze is afgeranseld voor haar eigen winkel terwijl het hele dorp toekeek.’