Выбрать главу

Het was een woeste galop door donkere, kronkelige straten waar op dat ogenblik net mensen begonnen te verschijnen. Ze stuurde Pijl om de paar wagens en karren heen die zo vroeg al op pad waren, maar de mensen moesten voor haar aan de kant springen, vaak met schuddende vuisten of haar verwensingen toeroepend. Ze spoorde de ruin alleen nog maar meer aan, haar mantel wapperend achter zich aan. Voordat ze bij de Mondelpoort aankwam, voelde ze dat Elayne in beweging was. Ze was er eerst niet zeker van geweest, maar nu was er geen twijfel meer. Elayne ging richting het noordoosten, op wandelsnelheid. Volgens de binding was ze te zwak om ver te lopen, misschien kon ze wel helemaal niet lopen, maar een wagen had diezelfde snelheid. De hemel begon grijs te verkleuren. Hoe lang voordat Birgitte kon verzamelen wat ze nodig had? In de Binnenstad draaide de straat omhoog langs torens in honderd kleuren richting de gouden koepels en bleke spitsen van het koninklijk paleis, boven op de hoogste heuvels van Caemlin. Toen ze rond de rand van het Koninginneplein galoppeerde, werd ze aangestaard door soldaten. Ze kregen te eten uit zwarte ketels op kruiwagens, de koks schepten een of andere bruine kost op hun tinnen borden, en elke man die ze zag droeg zijn borstplaat en had zijn helm aan zijn zwaardgevest hangen. Mooi. Elke tel die ze bespaarde, was er een waarin ze Elayne kon redden.

Twee rijen gardevrouwen oefenden met zwaarden op het Koninginnestalerf toen ze daar aan kwam galopperen, maar de klingen stopten met ratelen toen ze uit het zadel sprong, Pijls leidsels liet vallen en naar de zuilengang rende. ‘Hadora, ren naar de windvindsters en zeg ze dat ze meteen naar me toe komen in de Kaartenkamer!’ riep ze zonder haar pas in te houden. ‘Allemaal! Sanetre, haal kapitein Guybon! En laat een ander paard voor me zadelen!’ Pijl was voor vandaag klaar. Ze was nu al langs de zuilen, maar ze keek niet achterom of ze werd gehoorzaamd. Daar twijfelde ze niet aan.

Ze rende door de met tapijten behangen gangen en brede marmeren trappen op, verdwaalde en vloekte hardop terwijl ze weer terugrende. Bedienden in livrei gaapten haar aan en sprongen uit de weg. Eindelijk bereikte ze de met leeuwen besneden deuren van de Kaartenkamer, waar ze enkel lang genoeg bleef staan om de twee forse gardisten te vertellen dat ze de windvindsters moesten binnenlaten zodra ze verschenen, en ging naar binnen. Guybon was er al, in zijn gepoetste borstplaat met de drie gouden knopen op zijn schouder. Dyelin was er ook. Ze hield haar blauwzijden rokken omhoog tijdens het lopen, en ze keken samen fronsend naar de grote mozaïekkaart, waar meer dan tien rode schijven langs de noordelijke muur van de stad op waren aangebracht. Er waren nog nooit eerder zoveel aanvallen tegelijk geweest, maar Birgitte keek nauwelijks naar de schijven.

‘Guybon, ik heb alle paarden en hellebaarden nodig die je kunt verzamelen,’ zei ze, terwijl ze haar mantel losmaakte en die over haar lange schrijftafel gooide.

‘De kruisboogschutters en boogschutters zullen een paar uur lang zelf alles moeten afhandelen wat zich voordoet. Elayne is gevangengenomen door Aes Sedai-Duistervrienden, en ze willen haar de stad uit brengen.’ Enkele klerken en boodschappers mompelden, maar vrouw Anford legde hun met een scherp bevel het zwijgen op. Birgitte keek naar de kleurrijke kaart op de vloer en mat de afstanden. Elayne leek in de richting te gaan van de Zonsopgangpoort en de weg naar de rivier de Erinin, maar zelfs als ze een van de kleinere poorten namen, waren ze al te ver doorgelopen om een andere bestemming dan de oostelijke muur te hebben. ‘Ze hebben haar waarschijnlijk al de poort uit voor wij klaar zijn om te vertrekken. We reizen naar deze kant van de richel, ten oosten van de stad.’ Zo zouden ze dat wat er ging gebeuren weghouden van de straten, van de huizen van de burgers. Het zou hoe dan ook buiten de stad beter zijn. In die wirwar van straten, met ruiters en hellebaarddragers op een kluitje, zouden er te veel mensen in de weg lopen en zou de kans op ongelukken te groot zijn.

Guybon knikte en gaf korte bevelen, die snel werden opgeschreven door in het bruin geklede klerken. Hij ondertekende ze en gaf ze aan jonge boodschappers in rood en wit, die begonnen te hollen zodra ze de papieren in handen hadden. De jongens keken angstig. Birgitte had geen tijd voor haar eigen angst. Elayne voelde geen angst, en zij was een gevangene. Droefheid, ja, maar geen angst. ‘We moeten Elayne natuurlijk redden,’ zei Dyelin kalm, ‘maar ze zal je niet dankbaar zijn als je onderwijl Caemlin aan Arymilla overhandigt. Afgezien van de mannen in de torens en bij de poorten is bijna de helft van de geoefende soldaten en wapenlieden in de stad op de noordelijke muur. Als je de rest ook weghaalt, heeft ze met nog één aanval een stuk muur in handen. Kruisbogen en bogen alleen zullen ze niet tegenhouden. Zodra ze een stuk hebben, stromen Arymilla’s troepen de stad binnen, genoeg om de rest van onze manschappen te overmeesteren. Dan heb je onze posities omgedraaid, en die van jezelf verslechterd. Dan heeft Arymilla Caemlin in handen, en staat Elayne buiten zonder voldoende wapenlieden om weer naar binnen te komen. Behalve als die Duistervrienden op de een of andere manier een leger Caemlin hebben binnengesmokkeld, heb je aan een paar honderd man evenveel als aan een paar duizend.’ Birgitte keek haar boos aan. Ze had Dyelin nooit gemogen. Ze wist niet precies waarom, maar het was gewoon afkeer op het eerste gezicht geweest. Ze was er vrij zeker van dat Dyelin hetzelfde voor haar voelde. Als zij ‘omhoog’ zei, zei Dyelin ‘omlaag’. ‘Jij wilt Elayne op de troon hebben, Dyelin. Ik wil haar in leven houden om die troon te bestijgen. Of niet, als ze maar in leven blijft. Ik ben haar mijn leven verschuldigd, en ik laat dat van haar niet wegglippen in handen van Duistervrienden.’ Dyelin snoof en keek weer naar de rode schijven alsof ze de soldaten kon zien vechten, maar haar frons verdiepte de lijntjes in haar ooghoeken.

Birgitte vouwde haar handen achter haar rug en dwong zichzelf om stil te blijven staan. Ze had de neiging om ongeduldig te ijsberen. Elayne ging nog steeds richting de Zonsopgangpoort. ‘Er is iets wat je moet weten, Guybon. We zullen tegenover minstens twee Aes Sedai staan, waarschijnlijk meer, en ze hebben misschien een wapen, een ter’angreaal die lotsvuur maakt. Heb je daar wel eens van gehoord?’

‘Nee, maar het klinkt gevaarlijk.’

‘O, dat is het ook. Zo gevaarlijk dat het verboden is voor Aes Sedai. In de Oorlog van de Schaduw hielden zelfs de Duistervrienden op die dingen te gebruiken.’ Ze blafte een bittere lach. Alles wat ze nog van lotsvuur wist, was wat Elayne haar had verteld. Die dingen had ze Elayne notabene ooit zelf verteld, maar dat maakte het alleen maar erger. Zouden al haar herinneringen verdwijnen? Ze dacht niet dat ze de laatste tijd nog herinneringen was kwijtgeraakt, maar hoe zou ze dat moeten weten? Ze herinnerde zich nog dingen van de oprichting van de Witte Toren, delen van wat zij en Gaidal hadden gedaan om daarbij te helpen, maar niets van voor die tijd. Al haar vroegere herinneringen waren nevelen.

‘Nou, we hebben zelf toch ook Aes Sedai,’ zei Guybon, en ondertekende nog een bevel.

‘Die zijn allemaal dood, op Elayne na,’ zei ze vlak. Ze kon het niet mooier voordoen dan het was. Dyelin haalde geschrokken adem en werd bleek. Een van de klerken sloeg een hand voor haar mond, en een andere stootte zijn inktpot omver. De inkt verspreidde zich in een zwarte poel over de tafel en begon op de vloer te druipen. Vrouw Anford gaf de man geen standje maar hield zich met één hand staande tegen de schrijftafel van een andere klerk, ik hoop daar iets van goed te kunnen maken,’ vervolgde Birgitte, ‘maar ik kan niets beloven. We zullen vandaag zeker verliezen lijden. Misschien wel een heleboel.’ Guybon ging rechtop staan. Hij keek nadenkend, zijn hazelnoot-kleurige ogen staarden recht vooruit. ‘Het zal een belangwekkende dag worden,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar we krijgen de erfdochter terug, hoe dan ook.’ Charlz Guybon was een standvastige, dappere man. Hij had dat vaak genoeg laten zien op de muren, maar hij was voor haar een beetje te knap. Birgitte besefte dat ze over het mozaïek heen en weer beende en hield ermee op. Ze wist niets van generaal-zijn af, wat Elayne ook dacht, maar ze wist dat ze haar zenuwen moest bedwingen om de anderen niet ook zenuwachtig te maken. Elayne leefde nog. Dat was het enige wat telde. Ze leefde nog en ze ging steeds verder weg. De linkerdeur ging open en een van de forse gardisten kondigde aan dat Julanya Fote en Keraille Surtovni waren teruggekeerd. Guybon aarzelde en keek naar haar, maar toen ze niets zei, vertelde hij de man dat hij ze binnen kon laten. Het waren heel verschillende vrouwen, in ieder geval in hun uiterlijk, hoewel ze allebei een houten wandelstok bij zich hadden. Julanya was mollig en knap, met wat grijs in haar donkere haren, terwijl Keraille klein en slank was, met schuinstaande groene ogen en vurige rode krullen. Birgitte vroeg zich af of ze echt zo heetten. Die Kinsvrouwen veranderden even gemakkelijk van naam als andere vrouwen hun kousen vervingen. Ze droegen eenvoudige wol die geschikt was voor kramers op het platteland, wat ze vroeger allebei waren geweest, en elk van hen was zeer opmerkzaam en heel goed in staat voor zichzelf te zorgen. Ze konden zich al pratend uit de meeste situaties redden, maar hun eenvoudige riemmessen waren niet de enige wapens die ze droegen, en ze konden een sterke man verrassen met hun vaardigheden met die wandelstokken. Ze maakten allebei een kniks. Julanya’s rokken en mantel waren vochtig, en er zaten modderspetters langs de zoom.