‘Een Aes Sedai in het wit van een gai’shain,’ zei hij mat, terwijl hij zich naar haar omdraaide. Hij was een grote man, al was hij bij lange na niet zo groot als de Aielman, en hij was overweldigend, zelfs nu hij daar enkel maar stond, met die gouden ogen die alles in zich opnamen. ‘En een gevangene, zo schijnt het. Wilde ze niet meekomen?’
‘Ze worstelde als een forel op de oever toen Gaul haar vastbond, Heer,’ antwoordde Neald. ‘Ik hoefde niets meer te doen dan toekijken.’
Dat was een vreemde uitspraak, en op zo’n bijzondere toon. Wat zou hij...? Plotseling werd ze zich bewust van nog een man in een zwarte overjas, een stevige, verweerde vent met een zilveren pin in de vorm van een zwaard op zijn hoge kraag. En ze herinnerde zich waar ze de laatste keer mannen in zwarte overjassen had gezien. Ze sprongen tevoorschijn uit gaten in de lucht, net voordat alles in rampspoed veranderde bij Dumais Bron. Neald en zijn gaten, zijn poorten. Deze mannen konden geleiden.
Ze moest zich ongelooflijk beheersen om zich niet los te rukken uit de greep van de Morlander, niet achteruit te deinzen. Alleen al zijn nabijheid zorgde ervoor dat haar maag zich omdraaide. Dat hij haar aanraakte... Ze wilde jammeren, en dat verbaasde haar. Ze was toch zeker wel taaier dan dat! Ze richtte al haar aandacht op haar uiterlijke kalmte en probeerde weer wat vocht te krijgen in haar plotseling droge mond.
‘Ze beweert dat ze een vriendin is van Sevanna,’ voegde Gaul eraan toe.
‘Een vriendin van Sevanna,’ zei Aybara fronsend. ‘Maar met de mantel van een gai’shain aan. Een zijden mantel, en juwelen, maar toch... Je wilde niet mee, maar je hebt niet geleid om Gaul en Neald tegen te houden. En je bent doodsbang.’ Hij schudde zijn hoofd. Hoe wist hij dat ze bang was? ‘Het verbaast me een Aes Sedai bij de Shaido te zien na Dumais Bron. Of weet je daar niet van? Laat haar los. Ik denk niet dat ze zal vluchten nadat ze zich door jullie al zo ver heeft laten meevoeren.’
‘Dumais Bron doet er niet toe,’ zei ze kil toen de mannen haar loslieten. Ze bleven echter als wachten naast haar staan, en ze was trots op de vaste klank van haar stem. Een man die kon geleiden. Twee zelfs, en zij was alleen. Alleen en niet in staat een weving te maken. Ze stond rechtop met haar hoofd geheven. Ze was Aes Sedai, en ze moesten dat aan alles zien. Hoe kon hij weten dat ze bang was? In haar woorden klonk niets van angst door. Haar gezicht leek wel uit steen gehouwen, er was niets vanaf te lezen. ‘De Witte Toren heeft doelen die niemand behalve de Aes Sedai kent of begrijpt. Ik ben bezig met zaken voor de Witte Toren, en u mengt zich erin. Dat is onverstandig, voor elke man.’ De Geldaner knikte droevig, alsof hij die les persoonlijk had geleerd; Aybara keek haar alleen maar uitdrukkingsloos aan.
‘Ik hoorde uw naam, en dat is de enige reden dat ik niets tegen deze twee mannen ondernomen heb,’ vervolgde ze. Als de Morlander of de Aielman vertelde hoe lang dat had geduurd, zou ze beweren dat ze aanvankelijk onthutst was geweest, maar ze zwegen en zij sprak snel en krachtdadig verder. ‘Uw vrouw Faile staat onder mijn bescherming, net als koningin Alliandre. Als mijn zaken met Sevanna achter de rug zijn, zal ik ze meenemen naar een veilige plaats en ze helpen daarheen te gaan waarheen ze willen. Intussen brengt uw aanwezigheid hier echter mijn onderneming in gevaar, de onderneming van de Witte Toren, en dat kan ik niet toestaan. Het brengt ook u in gevaar, en uw vrouw, en Alliandre. Er zitten tienduizenden Aiel in dat kamp. Vele tienduizenden. Als ze jullie vinden, en dat zal snel gebeuren, vagen ze jullie allemaal van de aardbodem. Misschien doen ze uw vrouw en Alliandre ook wel kwaad. Ik ben misschien niet in staat om Sevanna tegen te houden. Ze is een strenge vrouw, en veel van haar Wijzen kunnen geleiden, bijna vierhonderd, allemaal bereid om de Kracht met geweld te gebruiken, terwijl ik maar één Aes Sedai ben, beperkt door mijn geloften. Als u uw vrouw en de koningin wilt beschermen, ga dan weg bij hun kamp en wel zo snel mogelijk. Misschien vallen ze u niet aan als ze zien dat u zich terugtrekt. Dat is de enige hoop die u en uw vrouw hebben.’ Zo. Als ook maar een paar van de zaadjes die ze had geplant ontkiemden, zou dat genoeg moeten zijn om hem tegen te houden. ‘Als Alliandre in gevaar is, Heer Perijn...’ begon de Geldaner, maar Aybara onderbrak hem met een geheven hand. Meer was er niet nodig. De soldaat klemde zijn kaken opeen tot ze verwachtte ze te kunnen horen kraken, maar hij zweeg.
‘Heb je Faile gezien?’ vroeg de jongeman, en er klonk opwinding in zijn stem. ‘Gaat het goed met haar? Is haar niets aangedaan?’ Die stommeling leek geen woord te hebben gehoord van wat ze had gezegd, behalve de naam van zijn vrouw.
‘Het gaat haar goed, en ze staat onder mijn bescherming, Heer Perijn.’ Als die omhooggevallen plattelandsjongen zichzelf een heer wilde noemen, zou ze dat voorlopig tolereren. ‘Met haar en ook met Alliandre.’ De soldaat loerde naar Aybara, maar zei niets. ‘U moet naar me luisteren. De Shaido zullen u vermoorden...’
‘Kom hier eens naar kijken,’ onderbrak Aybara haar. Hij draaide zich om naar de tafel en trok een groot vel papier naar zich toe. ‘Vergeef hem zijn gebrek aan manieren, Aes Sedai,’ mompelde Berelain, terwijl ze haar een bewerkte zilveren beker wijn overhandigde. ‘Hij staat onder grote druk, zoals u vast wel begrijpt. Ik heb me nog niet voorgesteld. Ik ben Berelain, de Eerste van Mayene.’
‘Dat weet ik. U mag me Alyse noemen.’
De andere vrouw glimlachte alsof ze wist dat het een valse naam was maar dat aanvaardde. De Eerste van Mayene was verre van onbeschaafd. Jammer dat ze het in plaats daarvan met die jongen moest regelen; beschaafde mensen die dachten dat ze konden dansen met Aes Sedai kon je eenvoudig leiden. Plattelandsvolk kon koppig zijn, uit onwetendheid. Maar die vent moest inmiddels wel iéts over Aes Sedai weten. Misschien zou hij reden hebben om na te denken over wie en wat ze was als ze hem negeerde.
De wijn smaakte naar bloemen op haar tong. ‘Dit is heel lekker,’ zei ze met oprechte dankbaarheid. Ze had al weken geen fatsoenlijke wijn meer geproefd. Therava gunde haar niet het plezier dat ze zichzelf ook niet gunde. Als de vrouw ontdekte dat ze verschillende vaten had gevonden in Malden, zou ze niet eens meer middelmatige wijn hebben. En vast ook weer worden geslagen. ‘Er is al een aantal zusters in ons kamp, Alyse Sedai. Masuri Sokawa en Seonid Traighan, en mijn eigen raadsvrouwe, Annoura Larisen. Wilt u met hen spreken nadat u klaar bent met Perijn?’ Met geveinsd gemak trok Galina haar kap op tot die een schaduw wierp over haar gezicht en nam nog een slok wijn, zodat ze tijd had om na te denken. Annoura’s aanwezigheid was begrijpelijk, aangezien Berelain hier was, maar wat deden die andere twee hier? Zij waren de Toren ontvlucht nadat Siuan was verdwenen en Elaida verheven. Goed, ze zouden geen van allen weten van haar betrokkenheid bij de ontvoering van dat Altor-joch voor Elaida, maar toch... ‘Ik denk van niet,’ mompelde ze. ‘Zij hebben hun zaken, ik die van mij.’ Ze had heel graag geweten wat die zaken dan wel waren, maar niet als ze daardoor herkend zou worden. Elke vriendin van de Herrezen Draak had misschien... haar gedachten over een Rode zuster. ‘Help me om Aybara te overtuigen, Berelain. Je Vleugelgarde kan geen weerstand bieden aan wat de Shaido op hen af zullen sturen. Hoeveel Geldaners je bij je hebt, doet er niet toe. Een leger zal niets uitmaken. De Shaido zijn met te veel, en ze hebben honderden Wijzen die bereid zijn de Ene Kracht als wapen te gebruiken. Ik heb het ze zien doen. Je kunt wel doodgaan, en zelfs als je gevangen wordt genomen, kan ik niet beloven dat ik Sevanna zover krijg dat ze je vrijlaat als ik vertrek.’
Berelain lachte alsof duizenden Shaido en honderden Wijzen die konden geleiden er helemaal niet toe deden. ‘O, wees niet bang dat ze ons zullen vinden. Hun kamp ligt drie dagen rijden hiervandaan, misschien wel vier. En niet ver hiervandaan wordt het terrein een stuk ruwer.’