‘Ellorien, Luan en Abelle zijn vanmorgen vroeg begonnen het kamp op te breken, Vrouwe,’ zei ze. ‘Ik ben alleen lang genoeg gebleven om zeker te weten welke kant ze op gingen – richting het noorden – voordat ik ben gekomen om verslag uit te brengen.’
‘Hetzelfde geldt voor Aemlyn, Arathelle en Pelivar, Vrouwe,’ voegde Keraille eraan toe. ‘Ze gaan in de richting van Caemlin.’ Birgitte hoefde niet op de grote kaart met markeringen op tafel te kijken. Afhankelijk van hoe modderig de wegen waren, hoeveel regen er zou vallen, konden ze de stad die middag al bereiken. ‘Goed werk, allebei. Ga een lekker warm bad opzoeken. Denk je dat ze van gedachten zijn veranderd?’ vroeg ze aan Dyelin zodra de twee vrouwen waren vertrokken.
‘Nee,’ antwoordde de vrouw zonder aarzelen, en zuchtte toen hoofdschuddend. ik vrees dat het waarschijnlijker is dat Ellorien de anderen heeft overtuigd om haar te steunen voor de Leeuwentroon. Ze denken misschien dat ze Arymilla kunnen verslaan en het beleg over kunnen nemen. Ze hebben anderhalf keer zoveel manschappen als zij, en twee keer zoveel als wij.’ Ze zweeg. De rest hoefde ze niet hardop uit te spreken. Zelfs als ze Kinsvrouwen gebruikten om manschappen te verplaatsen, zouden ze moeite hebben de muren te beschermen tegen zoveel weerstand.
‘Eerst halen we Elayne terug, en dan maken we ons zorgen over die anderen,’ zei Birgitte. Waar bleven die verdomde windvindsters? Ze had het nog niet gedacht, of ze liepen achter Chanelle aan de kamer binnen, een veelkleurige regenboog van zijde. Renaile, die als laatste binnenkwam, droeg enkel linnen kleding, maar met haar rode hemd, groene broek en donkergele sjerp viel ze toch op. Haar ereketting zag er echter kaal uit vergeleken bij Rainyn, een jonge vrouw met ronde wangen en zes gouden penningen tegen haar wang. Renailes gezicht stond stoïcijns en vastberaden.
‘Ik hou er niet van om bedreigd te worden!’ zei Chanelle boos, en rook aan het gouden geurdoosje aan de gouden ketting om haar hals. Haar donkere wangen hadden een kleur. ‘Die Gardevrouw zei dat als we niet opschoten, ze me een schop onder mijn...! Laat maar, eigenlijk. Het was een dreigement, en ik hou niet van...!’
‘Elayne is gevangengenomen door Aes Sedai-Duistervrienden,’ onderbrak Birgitte haar. ‘Jullie moeten een Poort maken voor de mannen die haar gaan redden.’ Er klonk gemompel van de andere windvindsters. Chanelle maakte een scherp gebaar, maar alleen Renaile zweeg. De anderen gingen fluisterend verder, tot haar duidelijke ongenoegen. Te zien aan de penningen aan hun erekettingen, hadden verschillenden van hen een even hoge rang als Chanelle.
‘Waarom heb je ons allemaal laten roepen voor één Poort?’ wilde ze weten, ik houd me aan de overeenkomst, zoals je ziet. Ik heb iedereen meegenomen zoals je hebt opgedragen. Maar waarom heb je ons allemaal nodig?’
‘Omdat jullie een cirkel gaan vormen en een Poort gaan maken die groot genoeg is om duizenden mannen en paarden door te vervoeren.’ Dat was één reden.
Chanelle verstijfde, en ze was niet de enige. Kurin, haar gezicht als een zwarte steen, rilde bijna van woede, en Rysael, doorgaans een heel statige vrouw, rilde echt. Senine, met haar verweerde gezicht en oude littekens waaraan te zien was dat ze ooit meer dan zes dikke oorringen had gedragen, greep naar de met edelstenen bezette dolk achter haar groene sjerp.
‘Soldaten?’ zei Chanelle verontwaardigd. ‘Dat is verboden! Volgens onze overeenkomst nemen wij geen deel aan jullie oorlog. Zaide din Parede Zwartvleugel heeft het zo bevolen, en nu ze Vrouwe der Schepen is, heeft dat bevel nog meer gewicht. Gebruik de Kinsvrouwen. Gebruik de Aes Sedai.’
Birgitte stapte dicht naar de donkere vrouw toe en keek haar recht in de ogen. De Kinne kon ze hier niet voor gebruiken. Geen van hen had ooit de Kracht als wapen gebruikt. Ze wisten misschien niet eens hoe het moest. ‘De andere Aes Sedai zijn dood,’ zei ze zachtjes. Iemand achter haar kreunde; een van de klerken. ‘Wat is jullie overeenkomst waard als Elayne verloren is? Arymilla zal hem zeker niet gestand doen.’ Het kostte haar moeite haar stem in bedwang te houden. Haar stembanden wilden trillen van woede, trillen van angst. Ze had deze vrouwen nodig, maar ze kon hun niet laten weten waarom, anders zou Elayne verloren zijn. ‘Wat zal Zaide zeggen als je haar overeenkomst met Elayne om zeep helpt?’ Chanelles getatoeëerde hand had haar besneden geurdoosje alweer halverwege naar haar neus gebracht, maar liet dat toen weer tussen de vele halssnoeren met edelstenen vallen. Voor zover Birgitte Zaide din Parede kende, zou ze meer dan ontstemd zijn als iemand die overeenkomst om zeep hielp, en Chanelle wilde zeker niet het onderwerp worden van de woede van die vrouw, maar ze keek alleen nadenkend. ‘Goed dan,’ zei ze even later. ‘Maar alleen om ze te vervoeren. Is dat afgesproken?’ Ze kuste de vingertoppen van haar rechterhand, klaar om de overeenkomst te bezegelen. ‘Jullie hoeven enkel te doen wat jullie willen,’ zei Birgitte, en draaide zich om. ‘Guybon, het is tijd. Ze moeten haar inmiddels al bij de poort hebben.’
Guybon gespte zijn zwaard om, pakte zijn helm en handschoenen met stalen stukken, en volgde haar en Dyelin de Kaartenkamer uit. Ze werden gevolgd door de windvindsters, terwijl Chanelle nog eens luidkeels benadrukte dat ze alleen een Poort zouden maken. Birgitte fluisterde Guybon aanwijzingen toe voordat ze hem alleen verder liet gaan naar de voorzijde van het paleis. Zijzelf haastte zich naar het Koninginnestalerf, waar ze een gespikkelde ruin met een stompe neus vond die haar zadel al droeg. De leidsels werden vastgehouden door een jonge verzorger, met haren in een vlecht die wel wat leek op die van haar. Ze trof ook alle honderdeenentwintig gardevrouwen aan, bewapend en in het zadel. Ze klom in het zadel van de ruin en gebaarde dat ze haar moesten volgen. De zon was een gouden bol boven de horizon, in een hemel met slechts enkele hoge witte wolkjes. Ze zouden tenminste niet ook nog eens de regen hoeven te trotseren. Zelfs een wagen zou kunnen ontkomen in die zware stortbuien die Caemlin de laatste tijd had gehad.
Het Koninginneplein werd nu in beslag genomen door een brede stoet van tien of twaalf mannen naast elkaar, tot zover het oog reikte in beide richtingen, ruiters met helmen en borstplaten afgewisseld met mannen in allerlei soorten helmen met hellebaarden over hun schouders. De meesten droegen borstkurassen of wambuizen met stalen schijfjes en slechts een enkeling droeg een borstplaat, en alle groepen, groot of klein, droegen de banier van hun Huis. Of de banier van een huurlingengroep. De huurlingen zouden vandaag te veel publiek hebben om de kantjes ervan af te lopen. Afgezien van de kruisboogschutters en boogschutters stonden er bijna twaalfduizend man in die rij, twee derde van hen te paard. Hoeveel zouden er voor noen dood zijn? Ze zette die gedachte van zich af. Ze had ze stuk voor stuk nodig om het Zeevolk te overtuigen. Elke man die vandaag stierf, kon even gemakkelijk morgen op de muur sterven. Ze waren stuk voor stuk naar Caemlin gekomen, bereid om voor Elayne te sterven. Aan het hoofd van de rij stonden meer dan duizend gardisten langs de rand van een van de vele parken in Caemlin. Hun helmen en borstplaten glansden in de zon, hun lansen met stalen punten stonden allemaal in dezelfde hoek. De eerste groep wachtte achter de banier van Andor, de klimmende witte leeuw op een rood veld, en Elaynes banier, de gouden lelie op een blauwe achtergrond. Tenminste, het was ooit een park geweest, maar nu waren eiken van honderden jaren oud omgehakt en weggesleept, samen met alle andere bomen en bloeiende struiken, hun wortels uitgegraven om een vrije ruimte van honderd pas breed te maken. De grindpaden en het gras waren allang tot modder vertrapt door hoeven en laarzen. Drie andere parken rondom het paleis waren net zo behandeld, om ruimte te maken voor het weven van Poorten. Guybon en Dyelin waren er al, samen met de heren en vrouwes die Elaynes oproep hadden beantwoord, van de jonge Perival Mantear tot Brannin Martan en zijn vrouw, allemaal te paard. Perival droeg een helm en borstplaat, net als alle andere mannen. Die van Brannin waren eenvoudig en dof en licht gedeukt waar de hamer van de wapensmid was terechtgekomen, evenzeer gereedschap van zijn vak als het zwaard met het eenvoudige gevest in de schede aan zijn zij. Die van Perival waren verguld, evenals die van Conail en Branlet, en bewerkt met het zilveren aambeeld van Mantear, terwijl die van Conail en Branlet respectievelijk waren gelakt met Northans zwarte adelaars en Gilyards rode luipaarden. Mooie wapenrusting om in gezien te worden. Birgitte hoopte dat de vrouwen zo verstandig waren om die jongens buiten de gevechten te houden. Kijkend naar de gezichten van die vrouwen, grimmig en vastberaden, hoopte ze dat ze slim genoeg waren om er zelf ook verre van te blijven. Ze hadden in ieder geval geen van allen een zwaard. De eenvoudige waarheid was dat een vrouw vaardiger moest zijn dan een man om hem met het zwaard te kunnen bevechten. Anders maakten de sterkere armen te veel verschil. Ze konden veel beter een boog gebruiken.