Выбрать главу

‘Vooruit en verspreiden zoals bevolen!’ schreeuwde Guybon, en spoorde zijn grote ruin door de Poort, gevolgd door de edelen en gardisten in rijen van tien. De gardisten zwenkten naar links en verdwenen uit het zicht, terwijl de edelen een stukje tegen de richel op halt hielden. Enkelen van hen tuurden door kijkglazen naar de stad. Guybon steeg af en rende gebukt omhoog om met zijn kijkglas over de richel te kijken. Birgitte voelde bijna het ongeduld van de gardevrouwen die achter haar wachtten.

‘Je had niet zo’n grote Poort nodig,’ zei Chanelle, terwijl ze fronsend naar de rij ruiters keek die door de Poort reden. ‘Waarom...?’

‘Kom met me mee,’ zei Birgitte, en pakte de windvindster bij haar arm. ik wil je iets laten zien.’ Ze trok het gespikkelde paard mee aan de teugels en begon de vrouw richting de Poort te duwen. ‘Je kunt terugkomen als je het gezien hebt.’ Als ze ook maar iets wist over Chanelle, dan was zij degene die de cirkel leidde. Voor het overige vertrouwde ze op de aard van de mens. Ze keek niet achterom, maar ze zuchtte bijna van opluchting toen ze de andere windvindsters onderling hoorde mompelen. Ze volgden. Wat Guybon ook gezien had, het was goed nieuws, want hij ging rechtop staan voor hij terugrende naar zijn paard. Arymilla had haar kampen zeker tot op het bot kaalgeplukt. Dan waren het er dus twintigduizend bij de Far Maddingpoort, of misschien wel meer. Het Licht geve dat de poort standhield. Het Licht geve dat ze overal standhielden. Maar eerst Elayne. Eerst en boven al het andere. Toen ze Guybon bereikte, die weer op zijn vos zat, gingen de gardevrouwen in drie rijen schuin achter Caseille staan. De hele honderd pas brede Poort was nu vol mannen en paarden. Ze draafden naar rechts en links en sloten zich aan bij de anderen die zich al opstelden in drie rijen aan weerszijden van de weg. Mooi. Voorlopig zouden de windvindsters niet gemakkelijk terug door de Poort kunnen duiken. Op de weg voorbij de laatste gebouwen van Laag Caemlin, misschien een span verderop, stond een wagen met een huif en een vierspan stil op de weg, omgeven door een kleine groep ruiters. Daarachter liepen drommen mensen over de open, bakstenen markten langs de weg; ze gingen zo goed mogelijk door met hun leven, maar ze hadden er net zo goed niet kunnen zijn. Elayne zat in die wagen. Birgitte hief haar hand zonder haar blik van het voertuig af te wenden, en Guybon legde zijn koperen kijkglas erin. De wagen en ruiters kwamen met een sprong dichterbij toen ze de buis voor haar oog zette. ‘Wat moest ik zien?’ wilde Chanelle weten.

‘Zo meteen,’ antwoordde Birgitte. Er waren vier mannen, drie van hen te paard, maar belangrijker waren de zeven vrouwen op paarden. Het was een goed kijkglas, maar niet goed genoeg om op deze afstand een leeftijdloos gezicht te ontwaren. Toch moest ze ervan uitgaan dat ze alle zeven Aes Sedai waren. Acht tegen zeven leek misschien bijna gelijk, maar niet wanneer de acht waren gekoppeld. Niet als ze die acht kon overtuigen te helpen. Wat dachten die Duistervrienden toen ze duizenden soldaten en wapenlieden zagen verschijnen vanachter een soort kronkeling van lucht, die voor hen leek te zijn veroorzaakt door warmte? Ze liet het kijkglas zakken. Er kwamen edelen langsgereden toen hun wapenlieden door de Poort kwamen en zich bij de rijen aansloten. Hoe verrast de Duistervrienden ook waren, ze bleven niet lang besluiteloos. Vanuit een heldere hemel kwamen bliksemflitsen omlaag, zilverblauwe schichten die met donderend geraas tegen de grond sloegen en mannen en paarden opzij wierpen als modder. Paarden steigerden en bokten en gilden, maar de mannen vochten om de beheersing van hun rijdieren, vochten om in positie te blijven. Niemand vluchtte. Het donderende geluid dat met de bliksems gepaard ging, raakte Birgitte als slagen en bracht haar aan het wankelen. Ze voelde haar haren bewegen, die probeerden op te stijgen uit haar vlecht. De lucht rook... scherp. Hij leek te tintelen. Weer sloeg er bliksem in onder de rangen. In Laag Caemlin renden mensen rond. De meeste renden weg, maar een paar stommelingen kwamen dichterbij zodat ze het beter konden zien. De uiteinden van de smalle straten die uitkwamen op het vlakke terrein, begonnen vol te lopen met toeschouwers.

‘Als we dat voor onze kiezen krijgen, kunnen we maar net zo goed in beweging komen en het moeilijker voor ze maken,’ zei Guybon, en greep de teugels. ‘Met uw toestemming, Vrouwe?’

‘We raken minder mensen kwijt als we in beweging zijn,’ stemde Birgitte in, en hij draafde de heuvel af.

Caseille liet haar paard voor Birgitte halt houden en salueerde met een arm over haar borst. Haar smalle gezicht stond grimmig achter de tralies van haar gelakte helm. ‘Toestemming voor de Lijfwacht om zich bij de rij aan te sluiten, Vrouwe?’ Je kon de hoofdletter horen. Ze waren niet zomaar een lijfwacht, ze waren de Lijfwacht van de erfdochter en zouden die van de koningin worden. ‘Toegestaan,’ zei Birgitte. Als iemand het recht had, waren het deze vrouwen wel.

De Arafelse draaide haar paard bij en galoppeerde de heuvel af, gevolgd door de rest van de Lijfwacht, om hun plaats in te nemen in die door bliksems verscheurde rangen. Een groep huurlingen, misschien tweehonderd man in zwartgeverfde helmen en borstplaten, achter een rode banier met een rennende zwarte wolf, hielt halt toen ze zagen waar ze op afreden. Maar de mannen achter de banieren van een stuk of zes Huizen drongen zich langs hen heen en ze hadden geen andere keus dan door te rijden. Er reden meer edelen naar buiten voor hun mannen uit, Brannin en Kelwin, Laerid en Barel, en anderen. Geen van hen aarzelde toen hij zijn eigen banier zag verschijnen. Sergase was niet de enige vrouw die haar paard enkele passen vooruitstuurde alsof zij ook van plan was zich aan te sluiten bij haar wapenlieden toen haar banier de Poort uit kwam. ‘In looppas!’ schreeuwde Guybon, zodat hij boven de ontploffingen uit te horen zou zijn. Overal langs de rijen zeiden stemmen hem na. ‘Vooruit!’ Hij draaide zijn vos en reed langzaam op de Duistervrienden af, terwijl de bliksems donderden en kraakten en mannen en paarden opzij werden geslingerd in uitbarstingen van aarde. ‘Wat moest ik zien?’ wilde Chanelle weer weten. ‘Ik wil hier weg.’ Daar was op het ogenblik weinig kans op. Er kwamen nog steeds mannen door de Poort, galopperend of rennend om de rest in te halen. Nu kwamen er ook vuurbollen neer tussen de rangen, die hun eigen ontploffingen van aarde, armen en benen toevoegden. Er duikelde traag een paardenhoofd door de lucht.

‘Dit,’ zei Birgitte, gebarend naar het tafereel voor hen. Guybon was gaan draven en trok de anderen met zich mee. De drie rangen hielden stand in hun opmars, de anderen gingen er zo snel achteraan als ze konden. Ineens liet een van de vrouwen bij de wagen een balk, zo dik als een been en gemaakt van iets wat leek op vloeibaar wit vuur, naar voren schieten. Hij sneed letterlijk een pad van vijftien pas breed door de rijen. Een hartslag lang dreven er glanzende spikkels in de lucht, de vormen van de mannen en paarden die waren geraakt, en toen waren ze weg. De balk sprong de lucht in, hoger en hoger, en verdween toen. Op Birgittes netvlies bleven vage paarse lijnen achter. Lotsvuur, dat mannen uit het Patroon brandde zodat ze al dood waren voor ze geraakt werden. Ze zette het kijkglas lang genoeg voor haar oog om te zien dat de vrouw een dunne zwarte staf van misschien een pas lang vasthield.

Guybon zette de aanval in. Het was te vroeg, maar zijn enige hoop was om dichterbij te komen terwijl zijn mannen nog leefden. Zijn enige hoop, op één ding na. Boven de donderende ontploffingen van vuurbollen en bliksems uit klonk een woeste roep: ‘Elayne en Andor!’ Woest, maar door velen herhaald. De banieren wapperden allemaal.

Het was een indrukwekkend schouwspel, als je kon negeren hoeveel mannen er sneuvelden. Een paard en ruiter die werden geraakt door een vuurbol losten eenvoudigweg op, en de mannen en paarden rondom hen gingen ook neer. Sommige kwamen weer overeind. Een ruiterloos paard stond op drie benen, probeerde te lopen en viel om. ‘Dit?’ vroeg Chanelle ongelovig, ik heb niet de wens om mannen te zien sterven.’ Een volgende balk lotsvuur sneed een pad van bijna twintig pas breed door de aanstormende rangen en raakte toen de grond, waar een sleuf ontstond tot halverwege terug naar de wagen voor hij verdween. Er waren een heleboel doden, maar niet zoveel als er zouden moeten zijn, dacht Birgitte.