Выбрать главу

‘Nee, het Licht zij dank!’ zei Loune vurig. Hij nam een grote slok kaf, alsof hij wenste dat het brandewijn was. ‘Generaal Chisen komt met zijn hele leger terug door de Malvidepas. Schijnbaar heeft het Tarasinpaleis besloten dat dit belangrijk genoeg was om aanvallen uit Morland of Andor te riskeren, hoewel ik heb gehoord dat geen van beide op dit ogenblik in staat is om wie dan ook aan te vallen. Ik moet hier gewoon wachten tot Chisen aankomt. Dan zal het wel anders gaan, denk ik. Meer dan de helft van Chisens mannen zijn veteranen van thuis.’

Plotseling scheen Loune zich te herinneren met wie hij zat te praten. Zijn gezicht veranderde in donker hout, een hard masker. Het maakte niet uit. Karede was ervan overtuigd dat dit het werk was van Merrilin of hoe hij ook heette. En hij wist waarom de man deed wat hij deed. Onder andere omstandigheden zou hij Loune zijn overdenkingen hebben verteld, maar de hoogvrouwe zou pas veilig zijn als ze weer in het Tarasinpaleis was, onder degenen die haar gezicht kenden. Als de man hem niet geloofde op het belangrijkste punt, dat ze de hoogvrouwe was, had hij haar voor niets in nog meer gevaar gebracht.

‘Dank je voor de kaf,’ zei hij, en zette de kom neer. Hij pakte zijn helm en handschoenen. ‘Moge het Licht je veilig bewaren, Loune. We ontmoeten elkaar op een dag in Seandar.’

‘Moge het Licht je veilig bewaren, Karede,’ zei Loune even later, duidelijk verbaasd over het beleefde afscheid. ‘We ontmoeten elkaar op een dag in Seandar.’ De man had zijn kaf met hem gedeeld, en Karede had geen ruzie met hem. Waarom was hij dan verbaasd? Karede sprak pas tegen Musenge toen ze het kamp uit waren gereden, met de Ogier Gaardeniers te voet een stukje voor de menselijke gardisten uit. Hartha liep aan Karedes andere zijde, met zijn lange bijl op zijn schouder, zijn hoofd bijna even hoog als dat van hen. ‘We gaan naar het noordoosten,’ zei hij, ‘naar de Malvidepas.’ Als hij zich de kaarten goed herinnerde – en hij vergat maar zelden een kaart waar hij meer dan een korte blik op had geworpen – konden ze er over vier dagen zijn. ‘Het Licht geve dat we er aankomen vóór de hoogvrouwe.’ Als dat niet lukte, zou de achtervolging doorgaan, helemaal tot Tar Valon als het moest. De gedachte zonder de hoogvrouwe terug te keren, kwam geen ogenblik bij hem op. Als hij haar uit Tar Valon moest halen, zou hij dat doen.

35

Het belang van Dyelin

‘Willen ze een vrijgeleide?’ vroeg Elayne ongelovig. ‘Om Caemlin binnen te komen?’ Buiten de ramen flitste de bliksem en donderde het. Het stortregende in Caemlin. De zon moest allang boven de horizon staan, maar de staande lampen waren aangestoken omdat het halfduister was. De slanke jongeman die voor haar stoel stond, kleurde van schaamte, maar hij bleef haar in de ogen kijken. Hij was eigenlijk weinig meer dan een jongen, zijn gladde wangen waarschijnlijk meer voor de vorm geschoren dan uit noodzaak. Zoals het hoorde droeg Hanselle Renshar, Arathelles kleinzoon, geen zwaard of wapenrusting, maar de deuken van de borstplaatriemen waren nog te zien op zijn groene jas. Een grote vochtige plek op zijn linkerschouder toonde aan waar zijn mantel had gelekt. Vreemd, de dingen die je op dit soort ogenblikken opmerkte. ‘Er is mij opgedragen erom te vragen, Vrouwe,’ zei hij kalm.

Dyelin, haar armen over haar borst gevouwen, gromde zuur. Ze keek bijna boos. Vrouw Harfor, zoals altijd keurig in haar rode tabberd met de smetteloze witte leeuw op haar indrukwekkende boezem, snoof hoorbaar. Hanselle kleurde weer. Ze waren in Elaynes kleinere zitkamer, waar een vuurtje in de marmeren haard het grootste deel van de ochtendkilte wegnam en lampolie de geur van rozen verspreidde. Ze wenste dat Birgitte hier was. Elayne kon uit de milde ergernis die door de binding vloeide afleiden dat ze bezig was met verslagen. Haar ergernis was niet groot genoeg om te duiden op iets dringenders.

De aankomst van Luan en de anderen bij de stad twee dagen geleden, met hun zestigduizend wapenlieden, had voor meer dan een beetje opwinding gezorgd, en voor spontane feestjes van burgers in de straten zodra duidelijk was dat ze niet van plan waren de kampen te betrekken die waren achtergelaten toen Jarid Sarand vertrok. Hij had mannen meegenomen van Huizen die nu aan Elaynes kant stonden, hoewel ze dat nog niet konden weten. Het Licht alleen wist hoeveel problemen die verdraaide man zou veroorzaken. Maar Hanselles boodschap wierp een nieuw licht op het gigantische kamp een span ten zuiden van Laag Caemlin. Als Arathelle, Luan en de anderen wisten dat de stad vanuit Tyr en Illian werd bevoorraad via Poorten, en ongetwijfeld wist iedereen in Andor dat inmiddels, dan hadden ze misschien besloten dat een beleg nergens toe zou leiden. Veiligheid was een kwestie van strijdlinies.

Misschien wilden ze verzoeken om Caemlins overgave om een grote aanval te voorkomen. De verklaringen van steun, die door Kinsvrouwen in plaats van ruiters werden vervoerd, waren vanuit Aringil naar de mijndorpen in de Mistbergen verstuurd, of dat zou binnenkort gebeuren. Maar zelfs nu Sumeko en andere Kinsvrouwen vele gewonden heelden, brachten de wapenlieden van Caeren, Anshar en Baryn die niet waren meegenomen door Jarid haar aantallen nog niet in de buurt van de zestigduizend. Kleine groepen wapenlieden begonnen de stad binnen te komen toen bekend raakte dat het veilig was om naar Caemlin te komen, maar nog niet voldoende. Het kon nog wel een week of langer duren voor er grote groepen verschenen. Die hadden de stad gemeden uit angst voor Arymilla’s leger. De uitkomst van een massale aanval stond niet bij voorbaat vast – mannen boven op een muur hadden een aanzienlijk voordeel ten opzichte van degenen die hem probeerden te beklimmen – maar het zou in het beste geval kantje boord zijn, zonder hoop dat er snel meer hulp zou arriveren. Dyelin had nog een bezoek gebracht aan Danine Candraed in het westen, maar de vrouw aarzelde nog steeds. Elayne had negen Huizen terwijl ze er tien nodig had, alles lag in de waagschaal, en Danine kon maar niet beslissen of ze wel of niet voor Trakand moest staan. ‘Waarom willen ze me spreken?’ Ze hield Birgittes ergernis uit haar stem. Birgittes ergernis en die van zichzelf.

Hanselle kleurde nog een keer. Het overkwam hem schijnbaar vaak. Het Licht brande haar, ze hadden echt een jongen gestuurd! ‘Dat hebben ze me niet verteld, Vrouwe. Er is mij alleen opgedragen om een vrijgeleide te vragen.’ Hij aarzelde. ‘Zonder komen ze Caemlin niet binnen, Vrouwe.’

Ze stond op, liep naar haar schrijftafel, pakte een vel glad, wit papier uit de rozenhouten papierkist en doopte een pen in de kristallen inktpot met zilveren dop. Ze schreef in afgeronde letters, zonder haar gebruikelijke zwier. Ze hield het kort en ter zake.

Heer Luan Norwelijn, vrouwe Arathelle Renshar, heer Pelivar Coelan, vrouwe Aemlyn Carand, vrouwe Ellorien Traemane en heer Abelle Pendar kunnen veilig Caemlin binnenkomen en ervan verzekerd zijn dat zij en hun geleide de stad op elk gewenst ogenblik mogen verlaten. Ik zal hen deze middag informeel ontvangen in de Grote Zaal, zoals hun status past. We moeten spreken over de Grenslanders.

Elayne Trakand
Erfdochter van Andor
Hoogzetel van Huis Trakand

Ze probeerde kalm te blijven, maar de stalen penpunt dook bij de laatste letters in het papier. Een vrijgeleide. Ze geleidde wat Kracht en stak een kaars aan, en haar hand trilde toen ze goudgele was op het papier liet druppelen. Ze suggereerden dat ze zou proberen hen met geweld hier te houden. Nee, ze deden meer dan suggereren! Ze zeiden het bijna rechtstreeks! Ze duwde haar zegel, een bloeiende lelie, in de was alsof ze die dwars door de tafel wilde drukken. ‘Hier,’ zei ze, en gaf het papier aan de jongeman. Haar stem was ijzig en ze deed geen pogingen hem warmer te doen klinken. ‘Als ze zich nu nog niet veilig voelen, kunnen ze misschien proberen zich in te bakeren.’ Een donderslag zette een punt achter haar zin. Hij kleurde weer, deze keer duidelijk van boosheid, maar was zo verstandig haar enkel te bedanken terwijl hij het papier opvouwde. Hij stak het zorgvuldig achter zijn jas toen vrouw Harfor hem uitgeleide deed. Ze zou hem persoonlijk tot aan zijn paard begeleiden. Een boodschapper van edelen die zo machtig waren als Luan en de anderen, moest met een zekere mate van eer worden behandeld. Plotseling sloeg Elaynes boosheid om in droefheid. Ze kon niet echt zeggen waar ze bedroefd over was. Haar stemmingen veranderden vaak zonder aanwijsbare reden. Misschien om al diegenen die waren gestorven en al diegenen die dat nog zouden doen. ‘Weet je zéker dat je geen koningin wilt zijn, Dyelin? Luan en die bende zouden meteen voor je staan, en als ik je steun, zullen degenen die voor mij stonden dat ook doen. Het Licht brande me, zelfs Danine zou je waarschijnlijk steunen.’