Drie dagen, misschien wel vier. Galina huiverde. Ze had het al eerder moeten begrijpen. Drie of vier dagen reizen, afgelegd binnen minder dan een uur. Door een gat in de lucht, gemaakt met de mannelijke helft van de Kracht. Ze was dicht genoeg bij saidin geweest om erdoor aangeraakt te worden. Maar ze hield haar stem gelijkmatig. ‘Toch moet je me helpen hem te overtuigen om niet aan te vallen. Het zou rampzalig zijn, voor hem, voor zijn vrouw, voor iedereen. Bovendien is dat waarmee ik bezig ben belangrijk voor de Toren. En jij was altijd een groot voorstander van de Toren.’ Vleierij, voor de heerser van één stad en een paar heeg land, maar vleierij hielp evenzeer bij onbelangrijke mensen als bij de machtige. ‘Perijn is koppig, Alyse Sedai. Ik betwijfel of u hem van gedachten kunt laten veranderen. Dat is niet eenvoudig als hij zich eenmaal iets heeft voorgenomen.’ Om de een of andere reden glimlachte de jonge vrouw even raadselachtig als een zuster dat kon. ‘Berelain, kunnen jullie later praten?’ vroeg Aybara ongeduldig, en het was geen voorstel. Hij tikte met een dikke vinger op het vel papier. ‘Alyse, kijk hier eens naar, wil je?’ Dat was ook geen voorstel. Wie dacht die man wel niet dat hij was, dat hij een Aes Sedai bevelen gaf? Toch liep ze naar de tafel, zodat ze een beetje bij Neald uit de buurt kwam. Daardoor kwam ze dichter bij die andere, die haar onderzoekend aankeek, maar hij stond aan de andere kant van de tafel. Die stelde niet veel voor als obstakel, maar ze kon de man negeren door naar het papier onder Aybara’s vinger te kijken. Het kostte haar moeite haar wenkbrauwen niet op te trekken. Ze zag Malden, met het aquaduct dat water van een meer vijf span verderop naar het stadje bracht, en ook een ruwe omtrek van het Shaidokamp rondom de stad. De echte verrassing was dat de markeringen leken te duiden op de aankomst van sibben sinds de Shaido bij Malden waren aangekomen, en het aantal daarvan betekende dat zijn mannen het kamp al vrij lang in de gaten hielden. Een andere kaart, een ruwe schets, leek een vrij nauwkeurige weergave van de stad zelf te zijn. ‘Ik zie dat u al weet hoe groot hun kamp is,’ zei ze. ‘U moet weten dat het hopeloos is om haar te proberen te redden. Zelfs al hebt u honderd van zulke mannen’ – het was niet makkelijk om over hen te spreken, en ze kon de minachting niet helemaal uit haar stem houden – ‘dan is dat nog niet genoeg. Die Wijzen zullen terugvechten. Honderden Wijzen. Het zou een slachting worden met duizenden doden, en misschien is uw vrouw daar dan één van. Ik heb u al verteld dat zij en Alliandre onder mijn bescherming staan. Als mijn zaken achter de rug zijn, zal ik ze naar een veilige plek brengen. U hebt het me horen zeggen, dus vanwege de Drie Geloften weet u dat het waar is. Maak niet de fout te denken dat uw betrekkingen met Rhand Altor u zullen beschermen als u zich mengt in zaken van de Witte Toren. Ja, ik weet wie u bent. Dacht u dat uw vrouw me dat niet zou vertellen? Ze vertrouwt me, en als u wilt dat ze veilig is, moet u dat ook doen.’
Die stomkop keek haar aan alsof haar woorden over zijn hoofd heen waren gezeild zonder bij zijn oren aan te komen. Die ogen waren echt onrustbarend.
‘Waar slaapt ze? Zij, en al diegenen die samen met haar gevangen zijn genomen? Wijs aan.’
‘Dat kan ik niet,’ antwoordde ze vlak. ‘Gai’shain slapen maar zelden twee nachten achtereen op dezelfde plek.’ Met die leugen verdween haar laatste kans om toe te staan dat Faile en de anderen bleven leven. O, ze was nooit van plan geweest het gevaar van haar eigen ontsnapping te vergroten door hen te helpen, maar dat had ze altijd later kunnen uitleggen door een wijziging in de omstandigheden. Ze kon echter de mogelijkheid niet riskeren dat ze daadwerkelijk op een dag zouden ontsnappen en haar rechtstreekse leugen zouden ontdekken.
‘Ik krijg haar wel vrij,’ gromde hij, bijna te zachtjes om te horen. ‘Wat er ook voor nodig is.’
Haar gedachten raasden. Er leek geen enkele manier te zijn om hem ervan af te brengen, maar misschien kon ze hem vertragen. Dat was wel het minste wat ze moest doen. ‘Stel dan tenminste uw aanval uit. Ik heb nog een paar dagen nodig om mijn zaken af te handelen, misschien een week.’ Met een gericht eindpunt zou Faile vast beter haar best doen. Voorheen zou dat gevaarlijk zijn geweest; een dreigement dat je niet uitvoerde verloor alle kracht, en de kans was te groot geweest dat Faile de staf niet op tijd te pakken kon krijgen. Nu werd het een noodzaak. ‘Als ik dat kan doen, en uw vrouw en de anderen mee naar buiten krijg, is er geen reden om nodeloos te sterven. Eén week.’
Aybara trok een gefrustreerd gezicht en sloeg zo hard met zijn vuist op tafel dat die van de vloer opsprong. ‘Je krijgt een paar dagen,’ gromde hij, ‘misschien zelfs een week of meer, als...’ Hij slikte in wat hij had willen zeggen. Die vreemde ogen richtten zich op haar gezicht. ‘Maar ik kan je niet een bepaald aantal dagen beloven,’ vervolgde hij. ‘Als ik de keus had, zou ik nu meteen aanvallen. Ik laat Faile geen dag langer gevangenzitten dan ik moet terwijl ik wacht tot de plannen van de Aes Sedai met de Shaido uitkomen. Je zegt dat ze onder jouw bescherming staat, maar hoeveel bescherming kun je eigenlijk bieden in die mantel? We hebben tekenen gezien van dronkenschap in het kamp. Zelfs sommige schildwachten drinken. Doen de Wijzen dat ook?’
Ze knipperde bijna met haar ogen door zijn plotselinge verandering van onderwerp. ‘De Wijzen drinken alleen maar water, dus moet u niet denken dat u ze in verdoofde toestand zult aantreffen,’ zei ze droog. En naar waarheid. Het deed haar altijd genoegen als de waarheid haar diende. Niet dat het voorbeeld van de Wijzen veel navolging kreeg. Dronkenschap kwam veel voor onder de Shaido. Bij elke inval namen ze zoveel wijn mee terug als ze konden vinden. Tientallen kleine brouwerijen zorgden voor smerige brouwsels van graan, en elke keer wanneer de Wijzen een brouwerij vernietigden, kwamen er twee andere voor in de plaats. Maar het zou hem alleen maar aanmoedigen als ze hem dat vertelde. ‘En wat de anderen betreft, ik ben eerder bij legers geweest, en daar werd meer gedronken dan onder de Shaido. Als er honderd dronken kerels zijn onder tienduizenden, wat schiet u daar dan mee op? Echt, het is beter als u me een week uitstel belooft. Twee zou nog beter zijn.’ Zijn ogen flitsten naar de kaart en zijn rechterhand maakte weer een vuist, maar er klonk geen boosheid in zijn stem. ‘Gaan de Shaido vaak de stad zelf in?’
Ze zette haar wijnbeker op tafel en rechtte haar rug. Het kostte haar moeite hem in zijn gele ogen te kijken, maar het lukte haar zonder zichtbare problemen. ‘Ik denk dat het tijd is dat u me de gepaste eerbied toont. Ik ben een Aes Sedai, geen bediende.’
‘Gaan de Shaido vaak de stad zelf in?’ herhaalde hij, op dezelfde vlakke toon. Ze kon wel knarsetanden.
‘Nee,’ snauwde ze. ‘Ze hebben alles wat het stelen waard was al geplunderd, en ook dingen die het stelen niet waard waren.’ Ze betreurde die woorden zodra ze voorbij haar lippen waren. Het had veilig geleken dat te zeggen, tot ze zich de mannen herinnerde die door gaten in de lucht konden springen. ‘Maar dat wil niet zeggen dat ze er nooit naartoe gaan. Er gaan er meestal wel een paar per dag. Misschien twintig of dertig per keer, soms meer, in groepen van twee of drie.’ Was hij slim genoeg om te begrijpen wat dat betekende? Ze kon er maar beter voor zorgen dat hij het begreep. ‘U zou ze nooit allemaal vast kunnen houden. Uiteindelijk zullen er een paar ontsnappen en het kamp waarschuwen.’
Aybara knikte alleen maar. ‘Als je Faile ziet, zeg haar dan dit. Op de dag dat ze mist ziet op de heuvels en wolven hoort huilen bij daglicht, moeten zij en de anderen naar het fort van vrouwe Cairen aan de noordzijde van de stad gaan en zich daar verstoppen. Zeg haar dat ik van haar hou. Zeg haar dat ik haar kom halen.’ Wolven? Was die man gek? Hoe zou hij ervoor moeten zorgen dat er wolven...? Plotseling, met die wolvenogen op haar gericht, was ze er niet meer zo zeker van of ze dat wel wilde weten. ‘Ik zal het haar zeggen,’ loog ze. Misschien bedoelde hij alleen maar dat die mannen in de zwarte overjassen zijn vrouw zouden halen? Maar waarom zou hij in dat geval wachten? Die gele ogen verborgen geheimen die ze graag zou willen weten. Wie wilde hij ontmoeten? Zeker Sevanna niet. Ze zou het Licht daarvoor hebben gedankt, als ze die onzin niet allang achter zich had gelaten. Wie kon er nu onmiddellijk naar hem toe komen? Er was een man genoemd, maar die man kon ook een koning met een leger zijn. Of Altor zelf? Hem hoopte ze nooit meer te zien.