Dyelin ging zitten en spreidde haar blauwe rokken zorgvuldig voordat ze antwoord gaf. ik weet het héél zeker. Mijn eigen Huis geeft me al voldoende te doen zonder daar heel Andor nog aan toe te voegen. Bovendien vind ik het niet goed als de troon van Huis verandert zonder goede reden, zoals het gebrek aan een erfdochter, of erger nog, een erfdochter die dom of incompetent is, of wreed of inhalig. Jij bent geen van die dingen. Continuïteit biedt stabiliteit, en stabiliteit biedt welvaart.’ Ze knikte; ze had het mooi gezegd. ‘Maar als je was gestorven voor je was teruggekeerd naar Caemlin en je aanspraak had bekendgemaakt, dan zou ik zelf aanspraak hebben gemaakt. De eenvoudige waarheid is echter dat jij een betere koningin zult zijn dan ik. Beter voor Andor. Deels komt dat door je band met de Herrezen Draak.’ Dvelins opgetrokken wenkbrauw nodigde Elayne uit om daarop in te gaan. ‘Maar grotendeels,’ vervolgde ze toen Elayne zweeg, ‘komt het door jezelf. Ik heb je zien opgroeien; toen je vijftien was, wist ik al dat je een goede koningin zou zijn, misschien wel de beste die Andor ooit heeft gehad.’ Elaynes gezicht werd warm en er welden tranen op in haar ogen. Het Licht brande haar stuiterende stemmingen! Alleen wist ze dat ze deze keer haar zwangerschap niet de schuld kon geven. Lof van Dyelin was als lof van haar moeder, nooit met tegenzin gegeven of als het niet verdiend was. Ze had een drukke ochtend, en ze had nu alleen nog maar te maken met Caemlin en het paleis in plaats van heel Andor. Vrouw Harfor meldde dat de verspieders in het paleis van wie vaststond dat ze hadden gerapporteerd aan Arymilla of haar bondgenoten, heel rustig en stil waren geworden, als muizen die vreesden dat er een kat toekeek.
‘We kunnen ze nu veilig ontslaan, Vrouwe,’ zei Reene met veel voldoening. Ze had een even grote hekel aan verspieders in het koninklijk paleis als Elayne, misschien nog wel meer. De erfdochter of koningin wóónde dan misschien in het paleis, maar de huisvrouwe beschouwde het paleis als haar eigendom. ‘Allemaal.’ Verspieders voor anderen waren met rust gelaten, zodat niemand zou vermoeden dat Reene van hen wist.
‘Laat ze allemaal blijven en hou ze in de gaten,’ zei Elayne. ‘Ze zullen waarschijnlijk geld van iemand anders gaan aannemen, en nu weten we wie ze zijn.’ Een verspieder die je kende, kon je ervan weerhouden iets te ontdekken wat hij niet mocht ontdekken, en je kon hem zelf informatie voeren. Dat gold ook voor de ogen-en-oren van Ajahs die vrouw Harfor had ontdekt. De Ajahs hadden geen recht om haar te bespioneren, en als ze hun af en toe wat valse informatie toespeelde, zou het hun eigen schuld zijn als ze daarnaar handelden. Ze kon het niet te vaak doen, want dan zouden ze weten dat hun verspieders waren ontdekt.
‘Zoals u zegt, Vrouwe. De wereld is veranderd, hè?’
‘Ik ben bang van wel, Vrouw Harfor.’
De mollige vrouw knikte bedroefd, maar kwam snel terug op de lopende zaken. ‘Een van de ramen in de Grote Zaal lekt, Vrouwe. Ik zou het zelf hebben opgelost als dat had gekund, maar er zit een barst in het glas, en dat betekent dat we iemand moeten inschakelen...’ De lijst van problemen waarvoor Elayne goedkeuring moest geven ging door, en dan waren er nog al die papieren die ze moest ondertekenen.
Meester Norrij bracht met zijn stoffige stem verslag uit over wagenladingen graan, bonen en handelsgoederen, en kondigde met enige verbazing aan dat het aantal brandstichtingen niet was afgenomen. Er waren die nacht zeventien gebouwen afgebrand. Hij was er zeker van geweest dat het gevangennemen van Arymilla daar een einde aan zou maken, en hij was ontstemd omdat hij het mis had gehad. Hij bracht doodvonnissen op naam van Rhys a’Balaman en Aldred Gomaisen, die ze moest ondertekenen en verzegelen. Huurlingen die overliepen, konden niet anders verwachten als hun nieuwe meesters niet overwonnen. Evard Cordwyn was bij de poort gesneuveld, anders was hij ook tot de galg veroordeeld. Hafeen Bakuvun had een verzoekschrift gestuurd; hij vroeg om een beloning voor zijn daden bij de Far Maddingpoort, maar dat was eenvoudig genoeg te weigeren. De aanwezigheid van de Domanihuurling en zijn mannen had misschien het verschil gemaakt om de poort te behouden tot Dyelin aankwam, maar ze hadden hun werk gedaan, meer niet. ‘De gevangenen praten nog altijd niet, vrees ik,’ zei Norrij, en schoof het geweigerde verzoekschrift terug in zijn leren map. Hij scheen het gevoel te hebben dat als hij dat maar snel genoeg deed, het zou zijn alsof hij het er nooit uit had gehaald. ‘De Aes Sedai-Duistervrienden, bedoel ik, Vrouwe. En de andere twee. Ze praten helemaal niet, behalve in eh... scheldwoorden. Mellar is nog wel de ergste; hij schreeuwt over wat hij van plan is te doen met de vrouwen die hem in hechtenis hebben genomen.’ Deni had haar instructies letterlijk opgevat; de gardevrouwen hadden Mellar behoorlijk in elkaar geslagen, waardoor hij van top tot teen onder de blauwe plekken zat. ‘Maar de Aes Sedai kunnen ook behoorlijk eh... hekelend zijn. Ik vrees dat we hen zullen moeten ondervragen als we iets zinnigs willen ontdekken.’
‘Noem ze geen Aes Sedai,’ snauwde ze. Haar maag draaide zich om toen de woorden ‘Aes Sedai’ en ‘Duistervriend’ in één adem werden uitgesproken. ‘Die vrouwen hebben alle recht opgegeven om Aes Sedai te worden genoemd.’ Ze had zelf hun Grote Serpent-ringen afgenomen en die laten omsmelten. Dat was Egwenes recht, niet dat van haar, en misschien zou ze ervoor worden gestraft, maar ze had zich er niet van kunnen weerhouden. ‘Vraag vrouwe Sylvase om het gebruik van haar secretaris.’ Ze had geen ondervragers onder haar mensen, en volgens Aviendha kon een ongeoefende ondervrager degene die hij zonder succes ondervroeg zelfs doden. Wanneer zou haar zuster op bezoek mogen komen? Licht, ze miste Aviendha. ‘Ik vermoed dat hij allesbehalve een secretaris is.’ De vensters van de zitkamer lichtten op door de bliksem en de glazen voorzetramen rammelden van de daaropvolgende donderklap.
Norrij drukte zijn vingertoppen tegen elkaar, hield de map met de muizen van zijn handen tegen zijn met inkt bevlekte tabberd en keek ernstig. ‘Er zijn maar weinig mensen die een eigen ondervrager hebben, Vrouwe. Het duidt op een eh... donkere kant. Maar ik begrijp dat haar grootvader elke man die belangstelling voor haar toonde wegjoeg tot er niemand meer belangstelling toonde, en dat ze zo goed als een gevangene is, al sinds ze meerderjarig is. Dat zou iedereen een donkere blik op de wereld geven. Ze is mogelijk niet zo eh... betrouwbaar als u zou wensen, Vrouwe.’
‘Denkt u dat u enkele van haar bedienden kunt omkopen om mijn ogen-en-oren te zijn?’ Wat was dat gemakkelijk om te vragen. Verspieders waren een deel van haar leven geworden, evenzeer als steenvoegers of glaszetters.