Выбрать главу

‘Met mij?’ zei de slanke, witharige man, en kwam onhandig overeind. Zijn rechterbeen leek wat stijf. Een oude strijdwond, misschien? ‘Maar ik “noem mezelf” geen Thom Merrilin. Zo heet ik, hoewel ik verbaasd ben dat u dat weet. Wat wilt u van me?’ Karede zette zijn helm af, maar voor hij zijn mond kon opendoen, kwam er een knappe vrouw met grote bruine ogen aangerend, gevolgd door twee andere vrouwen. Ze hadden alle drie Aes Sedai-gezichten; het ene ogenblik leken ze twintig, het volgende veertig, en dan ergens daartussenin. Het was heel verwarrend. ‘Dat is Sheraine!’ riep de knappe vrouw, starend naar Mylen. ‘Laat haar gaan!’

‘Je begrijpt het niet, Joline,’ zei een van de vrouwen bij haar boos. Ze had dunne lippen en een smalle neus, en zag eruit alsof ze stenen kon fijnkauwen. ‘Ze is Sheraine niet meer. Ze zou ons hebben verraden als ze de kans had gekregen.’

‘Teslyn heeft gelijk, Joline,’ zei de derde vrouw. Ze was aantrekkelijk maar niet knap, met lange zwarte haren die in golven tot haar middel kwamen. ‘Ze zou ons hebben verraden.’ ik geloof het niet, Edesina,’ snauwde Joline. ‘Laat haar onmiddellijk gaan,’ zei ze tegen Melitene, ‘anders...’ Plotseling haalde ze geschrokken adem.

‘Ik zei het je toch,’ zei Teslyn bitter.

Een jongeman met een zwarte hoed met brede rand galoppeerde op hen af op een donker kastanjebruin paard met een stompe neus en een brede borst, en sprong uit het zadel. ‘Wat is hier gaande?’ wilde hij weten, en beende naar het vuur.

Karede negeerde hem. Hoogvrouwe Tuon was bij de jongeman, op een zwart met wit paard zoals hij nog nooit had gezien. Selucia was bij haar, op een gespikkeld paard, haar hoofd omwikkeld met een rode sjaal, maar hij had alleen oog voor de hoogvrouwe. Ze had korte zwarte haren, maar dat gezicht herkende hij uit duizenden. Ze keek hem alleen maar uitdrukkingsloos aan voordat ze weer naar de jongeman keek. Karede vroeg zich af of ze hem wel had herkend. Waarschijnlijk niet. Het was heel lang geleden dat hij in haar lijfwacht had gediend. Hij keek niet achterom, maar hij wist dat de leid-seis van Ajimbura’s paard nu werden vastgehouden door een van de gardisten. Schijnbaar ongewapend en zonder zijn opvallende vlecht, zou het hem geen moeite moeten kosten het kamp te verlaten. De wachtposten zouden de kleine man niet eens zien. Ajimbura was een goede renner, en geruisloos. Musenge zou al snel weten dat de hoogvrouwe hier inderdaad was.

‘Ze heeft ons afgeschermd, Mart,’ zei Joline, en de jongeman greep zijn hoed van zijn hoofd en beende naar Melitenes paard alsof hij het hoofdstel wilde grijpen. Hij had lange benen, hoewel hij niet lang te noemen was, en hij droeg een zwartzijden sjaal om zijn hals. Dan was hij dus degene die iedereen Tylins speeltje had genoemd, alsof het belangrijkste aan hem was dat hij het speelgoedje van de koningin was. Dat was waarschijnlijk ook zo. Speelgoedjes hadden maar zelden meer diepgang. Vreemd, maar hij leek er nauwelijks knap genoeg voor. Hij zag er echter wel fit uit.

‘Laat het schild los,’ zei hij tegen haar alsof hij gehoorzaamheid verwachtte.

Karede trok zijn wenkbrauwen op. Dit was het speelgoedje? Melitene en Mylen haalden tegelijk geschrokken adem, en de jongeman lachte blaffend. ‘Je ziet, het werkt niet bij mij. Laat nu die verdomde schilden los, anders trek ik jullie uit je verdomde zadel en geef ik jullie een pak slaag.’

Melitenes gezicht betrok. Maar weinig mensen durfden zo tegen een der’sul’dam te spreken.

‘Laat de schilden los, Melitene,’ zei Karede.

‘De marath’damane stond op het punt saidar te omhelzen,’ zei ze in plaats van te gehoorzamen. ‘We weten niet wat ze misschien...’

‘Laat de schilden los,’ zei hij ferm. ‘En laat de Kracht los.’ De jongeman knikte tevreden, draaide zich toen plotseling om en wees naar de drie Aes Sedai. ‘Nu moeten jullie niet ineens gaan beginnen! Zij heeft de Kracht losgelaten. Jullie doen dat ook. Meteen!’ Weer knikte hij, alsof hij er zeker van was dat ze hem hadden gehoorzaamd. Zoals Melitene naar hem staarde, was hij dat misschien ook. Misschien was hij een Asha’man? Misschien konden Asha’man het op de een of andere manier voelen wanneer een damane geleidde. Het leek onwaarschijnlijk, maar iets anders kon Karede niet verzinnen. Toch strookte het niet echt met de manier waarop ze zeiden dat Tylin met de jongeman was omgegaan.

‘Op een dag, Mart Cauton,’ zei Joline zuur, ‘zal iemand je leren het juiste ontzag te tonen aan Aes Sedai, en ik hoop dat ik er dan bij ben.’ De hoogvrouwe en Selucia lachten bulderend. Hij was blij te zien dat ze zich niet had laten kisten door haar gevangenschap. Ongetwijfeld had het gezelschap van haar kamenierster geholpen. Maar het was ook tijd om de volgende stap te zetten. Tijd om zijn waanzinnige gok te wagen.

‘Generaal Merrilin,’ zei Karede, ’u hebt een korte maar opmerkelijke actie gevoerd en wonderen verricht door uw troepen onopgemerkt te laten blijven, maar er kan ieder ogenblik een einde komen aan uw geluk. Generaal Chisen heeft uw echte doel achterhaald. Hij heeft zijn leger rechtsomkeert laten maken en komt zo snel mogelijk op de Malvidepas af. Hij zal hier overmorgen zijn. Ik heb tienduizend man niet ver hiervandaan, genoeg om u vast te houden tot hij aankomt. Maar dat zou hoogvrouwe Tuon in gevaar brengen, en dat wil ik niet. Laat me met haar vertrekken, dan laat ik u en uw mannen ongehinderd gaan. U kunt al aan de andere kant van de bergen zijn, in de Molvainekloof, voor Chisen arriveert, en in Morland voor hij u kan inhalen. De enige andere keus is dat jullie worden uitgeroeid. Chisen heeft daar voldoende manschappen voor. Het zal geen strijd zijn. Honderdduizend man tegen achtduizend, dat wordt een slachtpartij.’