Выбрать главу

Hij lachte vreugdeloos. Bloed en as. De ring was een driedelig stuk van een edelsmid, enkel gekocht omdat hij hem niet meer afkreeg; hij zou die herinneringen aan Haviksvleugels gezicht opgeven met alle andere oude herinneringen als hij daarmee die verdomde slangen uit zijn hoofd kreeg; en toch hadden die dingen hem een vrouw opgeleverd. De Bond van de Rode Hand zou nooit hebben bestaan zonder die oude herinneringen aan veldslagen.

‘Het schijnt me toe dat mijn ta’veren-zijn evenzeer op anderen invloed heeft als op mijzelf.’ Even dacht hij dat ze hem weer zou slaan. Hij glimlachte breed naar haar. ‘Nog één kus voor je vertrekt?’ ik ben nu niet in de stemming,’ zei ze koel. Die vonnis vellende rechter was terug. Alle gevangenen gingen onmiddellijk naar de beul.

‘Misschien later. Je zou met me mee terug kunnen gaan naar Ebo Dar. Nu heb je een ereplaats in het keizerrijk.’ Hij aarzelde niet voor hij zijn hoofd schudde. Er wachtte geen ereplaats op Leilwin of Domon, en er was daar helemaal geen plaats voor de Aes Sedai of de Bond. ‘De volgende keer dat ik Seanchanen zie, is dat waarschijnlijk ergens op het slagveld, Tuon.’ Het Licht brande hem, het was zo. Zijn leven scheen zo te lopen, wat hij ook deed. ‘Jij bent mijn vijand niet, maar je keizerrijk is dat wel.’

‘En jij bent ook niet mijn vijand, echtgenoot,’ zei ze koel, ‘maar ik leef om het keizerrijk te dienen.’

‘Nou, ik denk dat je maar beter je spullen...’ Hij liet zijn woorden wegsterven toen hij een dravend paard hoorde naderen. Vanin hield een mager grijs paard in naast Tuon, keek naar Karede en de andere Doodswachtgardisten, spoog toen door de spleet in zijn tanden en leunde op zijn hoge zadelknop. ‘Er zijn een stuk of tienduizend soldaten in een dorpje ongeveer vijf span ten westen van hier,’ zei de dikke man tegen Mart. ‘Slechts één Seanchaan, voor zover ik heb kunnen achterhalen. De rest bestaat uit Altaranen, Taraboners en Amadicianen. Allemaal bereden. Het punt is dat ze vragen naar kerels in zulke wapenrusting.’ Hij knikte in Karedes richting. ‘En volgens de geruchten krijgt degene die een meisje vermoordt dat verdacht veel klinkt als de hoogvrouwe, honderdduizend goudkronen. Het water loopt ze in de mond.’

‘Ik kan wel langs ze heen glippen,’ zei Karede. Zijn verweerde gezicht stond vaderlijk. Zijn stem klonk als een getrokken zwaard. ‘En wat als dat niet lukt?’ vroeg Mart zachtjes. ‘Het kan niet toevallig zijn dat ze zo dichtbij zijn. Ze hebben lucht van je gekregen. Nog een beetje meer kan genoeg zijn om Tuon het leven te kosten.’ Karedes gezicht betrok. ‘Ben je van plan je woord te breken?’ Een getrokken zwaard dat misschien weldra zou worden gebruikt. Erger nog, Tuon keek naar Mart als die vonnis vellende rechter. Het Licht brande hem, als zij stierf zou er iets binnen in hem opdrogen. En de enige manier om dat tegen te gaan, was iets doen wat hij nog erger haatte dan werken. Ooit had hij gevonden dat strijden, hoezeer hij het ook haatte, nog altijd beter was dan werken. Bijna negenhonderd doden in slechts een paar dagen hadden hem van gedachten doen veranderen.

‘Nee,’ zei hij. ‘Ze gaat met je mee. Maar alleen als je een tiental van je Doodswachtgardisten en enkele Gaardeniers achterlaat. Als ik die mensen van jou weg moet zien te houden, moeten ze denken dat ik jou ben.’

Tuon liet de meeste kleding achter die Martrim voor haar had gekocht, omdat ze licht zou moeten reizen. Ze stopte het bosje roodzijden rozenknoppen dat hij haar had gegeven in haar zadeltassen, opgevouwen in een linnen doek, zo voorzichtig alsof het glas was. Ze hoefde van niemand afscheid te nemen behalve van vrouw Anan – ze zou hun gesprekken echt missen – dus waren zij en Selucia snel klaar voor vertrek. Mylen glimlachte zo breed toen ze haar zag dat ze de kleine damane een klopje gaf. Schijnbaar was bekend geworden wat er was gebeurd, want toen ze door het kamp reden met de Doodswachtgarde, stonden mannen van de Bond op en maakten buigingen voor haar. Het leek heel erg op een troepen inspectie in Seandar.

‘Wat vind je van hem?’ vroeg ze Karede zodra ze het kamp hadden verlaten en begonnen te draven. Ze hoefde niet te zeggen welke ‘hem’ ze bedoelde.

‘Het is niet aan mij om oordelen te vellen, Hoogvrouwe,’ zei hij ernstig. Zijn hoofd bleef draaien en zijn blik speurde tussen de bomen om hen heen. ik dien het keizerrijk en de keizerin, moge ze eeuwig leven.’

‘Dat doen we allemaal, baniergeneraal. Maar ik vraag om uw oordeel.’

‘Een goed generaal, Hoogvrouwe,’ antwoordde hij zonder aarzelen. ‘Dapper, maar niet overmoedig. Hij zal zich niet laten ombrengen alleen om te bewijzen hoe dapper hij is, denk ik. En hij is... flexibel. Een man met vele lagen. En als u mij wilt vergeven, Hoogvrouwe, een man die verliefd op u is. Ik zag hoe hij naar u keek.’ Verliefd op haar? Misschien. Ze dacht dat ze mogelijk wel van hem zou kunnen gaan houden. Haar moeder had van haar vader gehouden, zei men. En een man met vele lagen? Vergeleken bij Martrim Cauton leek een ui op een appel! Ze wreef met een hand over haar hoofd. Ze was nog steeds niet gewend aan het gevoel van haren op haar hoofd, ik heb zo snel mogelijk een scheermes nodig.’

‘U kunt misschien maar beter wachten tot we in Ebo Dar zijn, Hoogvrouwe.’

‘Nee,’ zei ze mild. ‘Als ik sterf, zal ik sterven als wie ik ben. Ik heb de sluier afgelegd.’

‘Zoals u zegt, Hoogheid.’ Glimlachend maakte hij een saluut, en zijn gehandschoende hand raakte zijn hart in een gekletter van staal op staal. ‘Als we sterven, sterven we als wie we zijn.’

37

Prins der raven

Leunend op zijn hoge zadelknop, zijn ashandarei schuin over Pips’ nek, keek Mart fronsend naar de lucht. De zon was al ver over het hoogste punt heen. Als Vanin en die Doodswachtgardisten niet snel terugkeerden, zou hij misschien moeten vechten terwijl de zon in de ogen van de kruisboogschutters scheen of, erger nog, in de schemering. Wat nog wel het ergste was, waren de donkere wolken die zich samenpakten boven de bergen in het oosten. De windvlagen kwamen uit het noorden. Daar hoefde hij geen hulp van te verwachten. De regen zou de knuppel in het hoenderhok gooien. Boogpezen konden niet goed tegen regen. Nou ja, met een beetje geluk zou het nog een paar uur duren voor het ging regenen, maar hij had nog nooit gemerkt dat zijn geluk hem behoedde voor een nat pak. Hij had niet durven wachten tot morgen. Die kerels die achter Tuon aan zaten, hadden anders weer lucht kunnen krijgen van Karedes mannen, en dan zou hij hen hebben moeten aanvallen of een hinderlaag moeten organiseren, en dat alles voordat zij Karede konden inhalen. Het was beter als zij naar hém toe kwamen, op een plek die hij koos. Het was niet moeilijk geweest de juiste plek te vinden, dankzij de kaartenverzameling van baas Roidelle en de andere verkenners.

Aludra was bezig met een van haar hoge schietbuizen met metalen banden, haar vlechten met kralen voor haar gezicht terwijl ze iets bekeek aan de brede houten basis. Hij wenste dat ze bij de pakpaarden was gebleven, zoals Thom en vrouw Anan. Zelfs Noal had willen blijven, al was het maar om Juilin en Amathera te helpen ervoor te zorgen dat Olver niet naar de gevechten ging kijken. De jongen stond te springen om het te zien, en dat zou hem zijn leven kunnen kosten. Het was al erg genoeg toen alleen Harnan en de andere drie Olver slechte dingen aanleerden, maar nu was de helft van de mannen hem aan het leren hoe hij met een zwaard, een dolk of zijn handen en voeten moest vechten. Zoals hij zich de laatste tijd gedroeg, hadden ze hem waarschijnlijk ook heldenverhalen verteld, want hij smeekte of hij mee mocht op tochten met Mart. Aludra was al bijna even erg. Iedereen kon die tondels gebruiken om de lont aan te steken als zij eenmaal die buis had geladen, maar ze stond erop het zelf te doen. Ze was een indrukwekkende vrouw, Aludra, en in het geheel niet blij dat ze zich nu aan dezelfde kant bevond als Seanchan, hoe tijdelijk ook. Ze vond niet dat zij haar uitvindingen moesten zien als ze er niet het lijdend voorwerp van waren. Leilwin en Domon zaten in de buurt in het zadel en hielden een oogje op haar, om te zorgen dat ze geen domme dingen deed, maar ook om haar te beschermen. Mart hoopte dat Leilwin zelf geen domme dingen zou doen. Aangezien er schijnbaar slechts één Seanchaan was bij de mensen tegen wie ze vandaag zouden vechten, had ze besloten dat ze er wel bij kon zijn, en gezien de woeste blik waarmee ze Musenge en de andere Doodswachtgardisten bekeek, scheen ze te denken dat ze iets te bewijzen had.