De drie Aes Sedai, die bij elkaar stonden met hun leidsels in de hand, wierpen ook donkere blikken op de Seanchanen, evenals Blaeric en Fen, die misschien onbewust over hun zwaardgevesten streelden. Joline en haar twee zwaardhanden waren de enigen die onthutst waren over Sheraines vrijwillige vertrek met Tuon – wat een Aes Sedai van iets vond, was meestal ook wat haar zwaardhanden ervan vonden – maar de herinnering van het beteugeld zijn moest te vers zijn voor Edesina of Teslyn om zich op hun gemak te voelen bij Seanchaanse soldaten.
Bethamin en Seta stonden heel bescheiden, hun handen voor hun middel gevouwen, een stukje van de zusters vandaan. Bethamins lichte vos duwde met zijn neus tegen haar schouder, en de lange, donkere vrouw stak al een hand uit om het dier te aaien voor ze hem met een ruk weer omlaag bracht en haar bescheiden houding weer aannam. Ze moesten zich afzijdig houden, dat hadden Joline en Edesina hun duidelijk gemaakt, maar schijnbaar wilden de Aes Sedai de twee vrouwen wel bij zich in de buurt houden om daar ook zeker van te zijn. De Seanchaanse vrouwen keken naar alles behalve de Seanchaanse soldaten. Bethamin, Seta en Leilwin hadden evengoed helemaal niet kunnen bestaan voor Musenge en die lui. Het Licht brande hem, er was zo veel spanning in de lucht dat hij bijna die strop weer om zijn nek kon voelen.
Pips stampte van ongeduld omdat hij zo lang stil moest staan, en Mart klopte hem op de hals en krabde toen over het litteken dat zich op zijn eigen kaak vormde. Tuons zalfjes hadden even erg geprikt als ze had aangekondigd, maar ze werkten wel. Zijn nieuwe verzameling littekens jeukte echter nog wel. Tuon. Zijn vrouw. Hij was getrouwd! Hij had geweten dat het eraan kwam, had dat al heel lang geweten, maar toch... Getróuwd. Hij had zich... anders moeten voelen, maar hij voelde zich heel gewoon. Hij was van plan dat zo te houden, het Licht brande hem als dat niet zo was! Als Tuon verwachtte dat Mart Cauton het rustig aan zou gaan doen, gokken en dergelijke zou opgeven, zou dat haar tegenvallen. Hij nam aan dat hij niet meer achter vrouwen zou mogen aan jagen, laat staan ze vangen, maar hij zou er nog wel graag mee dansen. En naar ze kijken. Alleen niet als hij bij haar was. Het Licht brande hem als hij wist wanneer dat zou zijn. Hij was niet van plan om ergens naartoe te gaan waar zij de overhand had, zij en haar gepraat over schenkers en meerennende paardenverzorgers en trouwen in dienst van het keizerrijk. Hoe moest een huwelijk met hem dat verdomde keizerrijk nou dienen?
Musenge liet de andere tien man en vijf Ogier in rood met zwarte wapenrusting achter en draafde op zijn zwarte ruin naar Mart toe. Mart zag in één oogopslag dat het paard een goede bouw had, zowel voor snelheid als uithoudingsvermogen. Musenge zag er ook uit alsof hij uithoudingsvermogen had; een gedrongen, onverstoorbaar man, zijn gezicht verweerd maar hard, zijn ogen als gepolijste stenen. ‘Vergeving, Hoogheid,’ lispelde hij, en sloeg met een in een handschoen gehulde vuist tegen zijn borstplaat, ‘maar moeten de mannen niet weer aan het werk?’ Hij vervormde zijn woorden nog erger dan Selucia, bijna tot ze onverstaanbaar waren. ‘Hun rustpauze duurt al een hele tijd. Ik betwijfel of ze de muur nog afkrijgen voor de verrader komt.’ Mart had zich afgevraagd hoe lang het zou duren voor hij dat zou zeggen. Hij had hem al eerder verwacht. De kruisboogschutters hadden hun helmen afgezet maar hun borstplaten nog om. Ze zaten op de grond achter een lange gebogen muur die misschien een derde van een cirkel besloeg en gemaakt was van aarde die afkomstig was uit de vier voet diepe geul die ervoor lag. Een bundel scherpe staken was tot even voorbij de uiteinden van de geul in de grond ervoor gedreven. Daar waren ze snel mee klaar geweest. Infanterie moest even handig zijn met een schop, een houweel en een bijl als met wapens. Zelfs de cavalerie kon ermee omgaan, maar het was moeilijker om ruiters te overtuigen. Voetsoldaten wisten dat het beter was om, als het kon, iets tussen jou en de vijand te hebben staan. De gereedschappen lagen nu verspreid langs de geul. Enkele mannen dobbelden, andere namen er hun gemak van, sommige sliepen zelfs. Soldaten sliepen zodra de kans zich voordeed. Enkele zaten boeken te lezen, nota bene. Te lezen! Mandevwin liep tussen hen door, prutste af en toe aan zijn ooglap en bukte zich om een paar woorden te wisselen met een vaandrager. De enige lansier die er was, staand naast zijn paard, terwijl alles aan hem uitstraalde dat hij niets te maken had met de kruisboogschutters, had geen lans in zijn hand maar een lange banierstaf die voor de helft met leer was omhuld.
Het was een uitmuntend terrein voor wat Mart in gedachten had. Bijna twee span grazige weilanden met wilde bloemen en wat lage struikjes strekte zich uit vanaf de muur tot de hoge bomen aan de westkant. In het noorden was een zwartwatermoeras, vol eiken en vreemde bomen met witte bloesems die leken op wortels, met een meer aan de westrand en een woud aan de andere kant. Een riviertje stroomde zuidwaarts vanuit het moeras, een halve span achter Mart, en boog toen links van hem af naar het westen. Een riviertje, maar wel zo breed en diep dat paarden erdoor zouden moeten zwemmen. De andere oever lag buiten het bereik van boogschutters. Er was maar één manier waarop een aanvaller bij de muur kon komen. Rechtstreeks.
‘Als ze komen wil ik niet dat ze blijven staan om te tellen hoeveel mannen in het rood en zwart hier zijn,’ antwoordde hij. Musenge kromp om de een of andere reden een beetje ineen. ‘Ik wil dat ze een onafgemaakte muur zien, en gereedschap dat is neergesmeten omdat we hoorden dat ze dichtbij waren. De belofte van honderdduizend goudkronen moet hun bloed aan het koken hebben gebracht, maar ik wil dat ze te opgewonden zijn om helder na te denken. Ze zullen denken dat we kwetsbaar zijn, onze verdediging niet afgemaakt hebben, en met een beetje geluk komen ze meteen op ons af. Ze zullen ervan uitgaan dat ze bijna de helft van hun mannen kwijtraken als we terugvechten, maar dat betekent alleen maar dat de anderen meer goud krijgen. Ze zullen ervan uitgaan dat we maar één keer kunnen schieten.’ Hij klapte in zijn handen en Pips stampte. ‘En dan klapt de val dicht.’
‘Maar toch, Hoogheid, zou ik willen dat we meer van uw kruisboogschutters hadden. Ik heb gehoord dat u er misschien wel dertigduizend hebt.’ Musenge had hem ook tegen Tuon horen vertellen dat hij tegen de Seanchanen zou vechten. De man probeerde informatie uit hem los te krijgen.
‘Ik heb er minder dan voorheen,’ zei Mart grimassend. Zijn overwinningen waren nauwelijks zonder bloedvergieten behaald, maar het was opmerkelijk weinig geweest. Bijna vierhonderd kruisboogschutters en bijna vijfhonderd cavaleristen lagen in Altaraanse graven. Al met al viel het slagersboek mee, maar hij had liever helemaal niemand in het slagersboek. ‘Maar wat we hebben is genoeg voor vandaag.’
‘Zoals u zegt, Hoogheid.’ Musenges stem klonk zo vlak dat hij het over de prijs van bonen had kunnen hebben. Vreemd. Hij zag er niet anders uit. ‘Ik ben altijd bereid geweest om voor haar te sterven.’ Hij hoefde niet te zeggen wie hij bedoelde.
‘Ik ook, geloof ik, Musenge.’ Licht, hij meende het ook nog! Ja, hij meende het echt. Betekende dat dat hij verliefd was? ‘Maar het is beter om voor haar te leven, vind je ook niet?’
‘Moet u uw wapenrusting niet aantrekken, Hoogheid?’
‘Ik ben niet van plan dicht genoeg bij de gevechten in de buurt te komen om een wapenrusting nodig te hebben. Een generaal die zijn zwaard trekt, moet de leiding neerleggen en een gewone soldaat worden.’