‘Volg mij,’ zei hij kortaf in een Tyreense tongval. Zijn ogen waren als priemen.
Het paleis dat de Morlander had genoemd was inderdaad een paleis; twee verdiepingen wit marmer met puntige koepels en spitsen in de stijl van Saldea, gescheiden van een groot terrein van kale, hard aangestampte grond door het witte platform. Voor een paleis was het niet groot, maar de meeste edelen woonden in gebouwen die veel kleiner en veel minder mooi waren. Een brede stenen trap leidde naar een groot bordes voor een hoge dubbele deur. Elk van de deuren was voorzien van een met een handschoen bedekte vuist met drie bliksemschichten erin, groot uitgesneden en verguld. De deuren zwaaiden open voor de Tyrener er was, maar er waren geen bedienden te zien. De man moest hebben geleid. Pevara voelde die rilling weer. Javindhra mompelde in zichzelf. Het klonk als een gebed deze keer. Het paleis had kunnen toebehoren aan een edele die hield van wandtapijten met strijdtaferelen en van rood met zwarte vloertegels, alleen waren er nergens bedienden te zien. Hij had bedienden, hoewel er helaas geen ogen-en-oren van de Rode Ajah onder hen waren. Verwachtte hij dat ze uit het zicht bleven als ze niet nodig waren, of had hij ze bevolen om weg te blijven? Misschien om te voorkomen dat iemand zes Aes Sedai zou zien aankomen? Die redenering leidde naar gedachten die ze liever niet had. Ze had de gevaren onderkend voordat ze de Witte Toren had verlaten. Het had geen zin erover te peinzen.
De kamer waar de Tyrener hen naartoe leidde was een troonzaal, waar een kring van in spiraalvormen gesneden zwarte pilaren de waarschijnlijk grootste koepel van het paleis ondersteunde, verguld en halfvol met vergulde lampen aan kettingen. Hoge staande spiegellampen stonden langs de gebogen muren. Misschien honderd mannen in zwarte jassen stonden aan weerszijden van de ruimte. Elke man die ze zag, droeg het zwaard en de draak, mannen met harde gezichten, loerende gezichten, wrede gezichten. Hun ogen waren gericht op haar en de andere zusters. De Tyrener kondigde hen niet aan, maar ging bij de andere Asha’man staan en liet de vrouwen hun eigen weg door de ruimte zoeken. De vloertegels waren hier ook rood met zwart. Taim hield zeker van die kleuren. De man zelf zat onderuitgezakt op een zetel die alleen een troon kon worden genoemd, een massief ding dat even druk besneden en verguld was als elke troon die ze ooit had gezien, boven op een witmarmeren verhoging. Pevara richtte haar aandacht op hem, en niet alleen om te voorkomen dat ze al die ogen voelde van mannen die konden geleiden. Mazrim Taim trok de aandacht. Hij was lang, met een haakneus en een uitstraling van lichamelijke kracht. En ook een donkere uitstraling. Hij zat met zijn enkels gekruist en een arm bungelend over de zware leuning van de troon, maar hij leek klaar om binnen een tel overeind te springen. Hoewel zijn zwarte jas van de ellebogen tot de polsen was voorzien van geborduurde blauwe en gouden draken, droeg hij geen pinnen op zijn kraag.
‘Zes zusters van de Rode Ajah,’ zei hij toen ze voor de verhoging bleven staan. Zijn ogen... En ze had de ogen van de Tyrener al op priemen vinden lijken. ‘U bent hier duidelijk niet om ons allemaal te stillen.’ Er klonk gegrinnik in de ruimte. ‘Waarom wilt u mij spreken?’ ik ben Pevara Tazanovni, Gezetene voor de Rode Ajah,’ zei ze. ‘Dit is Javindhra Doraille, ook een Rode Gezetene. De anderen zijn Tarna Feir, Desala Nevanche...’
‘Ik vroeg niet om jullie namen,’ onderbrak Taim haar kil. ‘Ik vroeg waarom u mij wilt spreken.’
Dit ging niet goed. Ze weerhield zich ervan om diep adem te halen, maar dat wilde ze wel. Haar gezicht stond koel en kalm, maar vanbinnen vroeg ze zich af of ze aan het eind van deze dag gedwongen zou zijn gebonden. Of dood. ‘We willen het binden van Asha’man als zwaardhanden bespreken. U hebt immers eenenvijftig zusters gebonden. Tegen hun wil.’ Ze kon hem maar net zo goed meteen laten weten dat ze zich daarvan bewust waren. ‘Wij stellen echter niet voor om enige man tegen zijn wil te binden.’
Een lange, goudharige man die in de buurt van de verhoging stond, sneerde naar haar. ‘Waarom zouden we Aes Sedai toestaan om wie dan ook te...’ Iets onzichtbaars raakte de zijkant van zijn hoofd zo hard dat zijn voeten loskwamen van de vloertegels en hij neerviel. Zijn ogen waren dicht en er liep een straaltje bloed uit zijn neus. Een slanke man met wijkend, grijzend haar en een gevorkte baard bukte en raakte het hoofd van de man met een vinger aan. ‘Hij leeft nog,’ zei hij toen hij weer rechtop ging staan, ‘maar hij heeft een gat in zijn hoofd en een gebroken kaak.’ Hij had het net zo goed over het weer kunnen hebben. Geen van de mannen bood aan hem te helen. Niet één!
‘Ik heb wat vaardigheid in Heling,’ zei Melare, die haar rokken bijeen pakte en al in de richting van de gevallen man liep. ‘Genoeg hiervoor, denk ik. Met uw toestemming.’
Taim schudde zijn hoofd. ‘U hebt mijn toestemming niet. Als Mishraile het overleeft tot de avond, wordt hij geheeld. Misschien zal de pijn hem leren zijn mond te houden. U zegt dat u zwaardhanden wilt binden? Rode zusters?’
Dat laatste woord was vervuld van minachting, iets wat Pevara besloot te negeren. Tarna’s ogen hadden echter de zon kunnen bevriezen. Pevara legde een waarschuwende hand op de arm van de andere vrouw toen ze antwoordde. ‘Roden hebben ervaring met mannen die kunnen geleiden.’ Er werd gemompeld tussen de toekijkende Asha’man. Boos gemompeld. Dat negeerde ze ook. ‘We zijn niet bang voor ze. De gebruiken kunnen even moeilijk te veranderen zijn als de wet, soms nog moeilijker, maar we hebben besloten die van ons te veranderen. Vanaf dit ogenblik mogen Rode zusters zwaardhanden binden, maar alleen mannen die kunnen geleiden. Elke zuster mag er zoveel binden als ze wil. Gezien de Groene zusters denken we echter dat het er niet meer zullen zijn dan drie of vier.’
‘Goed.’
Pevara knipperde in weerwil van zichzelf met haar ogen. ‘“Goed?”’ Ze had het vast verkeerd verstaan. Zo gemakkelijk kon hij toch niet overtuigd zijn?
Taims ogen leken zich wel in haar hoofd te boren. Hij spreidde zijn handen in een spottend gebaar. ‘Wat moet ik dan zeggen? Eerlijk is eerlijk? Eerlijk delen? Neem maar genoegen met “goed” en vraag wie zich wil laten binden. En denk aan het oude gezegde: Laat de Heer van Chaos regeren.’ De kamer vulde zich met het gelach van mannen. Pevara had nog nooit van zo’n gezegde gehoord. Haar nekharen gingen overeind staan bij het bulderende gelach.