Выбрать главу

Toen ze een lichtgekleurde stenen trap in een nis bereikten, verscheen er eindelijk een andere zuster, die van beneden kwam. Een mollige vrouw in een rijgewaad met rode banden, met een mond die graag leek te glimlachen. Ze droeg haar stola met lange roodzijden franje over haar armen. Katerine en de anderen droegen die van hen misschien om duidelijk op te vallen in de havens – niemand in Tar Va-Ion zou een vrouw met een stola met franje lastigvallen, en de meesten hielden zich afzijdig als ze konden, vooral mannen – maar waarom hier?

De andere zuster trok haar dikke zwarte wenkbrauwen boven haar helderblauwe ogen op toen ze Egwene zag, en ze zette haar vuisten op haar stevige heupen en liet haar stola naar haar ellebogen glijden. Egwene dacht niet dat ze de vrouw ooit eerder had gezien, maar schijnbaar kende de vrouw haar wel. ‘Nou zeg, daar is dat meisje van Alveren. Hebben ze haar naar Noordhaven gestuurd? Elaida zal jullie belonen voor jullie werk van vanavond; jazeker. Maar kijk eens naar haar. Kijk eens hoe ze staat. Je zou denken dat jullie twee een erewacht waren om haar te begeleiden. Ik had verwacht dat ze zou huilen en smeken om genade.’

‘Ik denk dat het kruid haar nog verdooft,’ mompelde Katerine met een zijdelingse boze blik op Egwene. ‘Ze lijkt haar toestand niet te beseffen.’

Barasine, die nog steeds Egwenes arm vasthield, schudde eens flink aan haar, maar na een kleine wankeling hervond ze haar evenwicht en ze hield haar gezicht glad en negeerde de boze blikken van de grotere vrouw.

‘In shock,’ zei de mollige Rode zuster knikkend. Ze klonk niet bepaald meelevend, maar vergeleken met Katerine leek het er voldoende op. ‘Dat heb ik eerder gezien.’

‘Hoe ging het in Zuidhaven?’ vroeg Barasine. ‘Niet zo goed als bij jullie, schijnt het. Iedereen liep als een kip zonder kop rond omdat wij daar met z’n tweeën verschenen, zodat ik bang was dat degene die we wilden vangen ervandoor zou gaan. Het is maar goed dat we samen waren, zodat we in ieder geval nog tegen elkaar konden praten. Maar alles wat we hebben gevangen is een wilder, en pas nadat ze de halve havenketting in cuendillar had veranderd. We hebben de paarden bijna vermoord door terug te galopperen alsof... nou, alsof we de hoofdprijs hadden gewonnen. Zanica stond erop. Heeft zelfs haar zwaardhand op de bok gezet in plaats van de menner.’

‘Een wilder,’ zei Katerine minachtend.

‘De helft maar?’ Barasines stem klonk opgelucht. ‘Dan is Zuidhaven niet geblokkeerd.’

Melare trok haar wenkbrauwen weer op toen de betekenis hiervan haar doordrong. ‘We zullen morgen zien in hoeverre de haven nog open is,’ zei ze langzaam, ‘als ze de helft die nog uit ijzer bestaat omlaag halen. De rest staat stijf omhoog als een... Nou, als een staaf cuendillar. Ik betwijfel of er nog iets anders langs kan dan kleine schepen.’ Ze schudde haar hoofd met een verwonderde uitdrukking op haar gezicht. ‘Maar er was iets vreemds. Meer dan vreemd. We konden de wilder eerst niet vinden. We konden haar niet voelen toen ze geleidde. Er was geen gloed rondom haar te zien, en we zagen de wevingen ook niet. De ketting werd gewoon wit. Als Arebis’ zwaardhand de boot niet had gezien, had ze het af kunnen maken en kunnen ontkomen.’

‘Slimme Leane,’ mompelde Egwene. Even kneep ze haar ogen dicht. Leane had alles voorbereid voordat ze in zicht kwam van de haven, haar wevingen omgekeerd en haar vermogens gemaskeerd. Als ze zelf zo slim was geweest, was ze waarschijnlijk gemakkelijk ontkomen. Maar achteraf praten was altijd makkelijk. ‘Dat is de naam die ze opgaf,’ zei Melare fronsend. De wenkbrauwen van de vrouw leken op donkere rupsen en waren zéér expressief. ‘Leane Sharif. Van de Groene Ajah. Twee héél domme leugens. Desala slaat haar beneden van top tot teen, maar ze wil niet toegeven. Ik moest even naar boven komen om te rusten. Ik heb nooit van slaan gehouden, zelfs niet bij zo iemand. Ken je die truc van haar, kind? Hoe je je wevingen moet verbergen?’

O, Licht! Ze dachten dat Leane een wilder was die net deed alsof ze Aes Sedai was. ‘Ze vertelt de waarheid. Het sussen heeft haar het leeftijdloze uiterlijk gekost, daarom ziet ze er jonger uit. Ze is geheeld door Nynaeve Almaeren, en aangezien ze niet langer bij de Blauwe Ajah hoorde, heeft ze een nieuwe gekozen. Stel haar maar eens vragen waarop alleen Leane Sharif de antwoorden kan weten...’ Ze kon niet meer praten toen een bol Lucht haar mond vulde en haar kaken zo wijd opensperde dat ze kraakten. ‘We hoeven niet naar die onzin te luisteren,’ gromde Katerine. Melare staarde echter in Egwenes ogen. ‘Het klinkt onzinnig, dat is waar,’ zei ze even later, ‘maar ik neem aan dat het geen kwaad kan om nog wat meer vragen te stellen behalve: “Hoe heet je?” In het ergste geval doorbreken we de saaiheid van de antwoorden van die vrouw. Zullen we haar meenemen naar de cellen, Katerine? Ik durf Desala niet te lang alleen te laten bij die andere. Ze heeft de pest aan wilders, en ze haat vrouwen die beweren Aes Sedai te zijn.’

‘Ze gaat nog niet naar de cellen,’ antwoordde Katerine. ‘Elaida wil dat we haar naar Silviana brengen.’

‘Nou, zolang ik die truc maar leer, van dit kind of die andere.’ Melare trok haar stola om haar schouders, haalde diep adem en liep de trap weer af als een vrouw die werk te doen had waar ze zich niet op verheugde. Ze gaf Egwene echter wel hoop voor Leane. Leane was nu ‘die andere’, en niet langer ‘die wilder’. Katerine liep snel en zwijgend de gang door, en Barasine duwde Egwene voor zich uit achter de andere Rode zuster aan, half tegen zichzelf mompelend over hoe belachelijk het was dat een zuster iets zou kunnen leren van een wilder, of van een Aanvaarde die het te hoog in haar bol had en belachelijke leugens vertelde. Het was op zijn zachtst gezegd moeilijk om nog een greintje waardigheid vast te houden terwijl ze half door een gang werd geduwd terwijl haar mond zo ver openstond als maar kon en het kwijl langs haar kin liep, maar Egwene redde het zo goed als ze kon. In feite dacht ze er nauwelijks over na. Melare had haar te veel gegeven om over na te denken. Melare en de zusters in de koets. Het kon bijna niet betekenen waar het op wees, maar als dat wel zo was... Al snel werden de blauw met witte vloertegels rood met groen, en ze naderden een onopvallende deur tussen twee wandtapijten. Er stonden bloeiende bomen op, en vogels met dikke snavels die zo veel kleuren hadden dat ze nauwelijks echt konden bestaan. De deur was onopvallend maar glom van het vele poetsen, en iedere ingewijde van de Toren kende die deur. Katerine klopte bijna eerbiedig aan, en toen een krachtige stem riep: ‘Binnen,’ haalde ze diep adem voordat ze de deur opende.

Had ze slechte herinneringen aan haar komst hier als Novice of Aanvaarde, of aarzelde ze vanwege de vrouw die hen opwachtte? De werkkamer van de Meesteres der Novices was nog precies zoals Egwene zich herinnerde, een kleine kamer met donker houtwerk en eenvoudige, stevige meubels. Een smalle tafel bij de deur was lichtjes besneden in een vreemd patroon, en stukjes verguldsel hingen nog aan de besneden lijst van de spiegel aan de muur, maar verder was niets ook maar een beetje versierd. De staande lampen en de lampen op de schrijftafel waren van onversierd koper, maar wel in zes verschillende patronen. De vrouw die dit ambt bekleedde, werd meestal vervangen wanneer er een nieuwe Amyrlin werd verheven, maar Egwene durfde te wedden dat een vrouw die hier tweehonderd jaar geleden als Novice was geweest, bijna alles in de kamer zou herkennen.

De huidige Meesteres der Novices – in de Toren, althans – stond al overeind toen ze binnenkwamen. Ze was een stevige vrouw, bijna even groot als Barasine, met een donkere knot achter op haar hoofd en een vierkante, vastberaden kin. Je kon zien dat Silviana Brehon van niemand onzin pikte. Ze was een Rode zuster, en haar donkergrijze rokken waren voorzien van onopvallende rode banden, maar haar stola lag over de rugleuning van de stoel achter haar schrijftafel gedrapeerd. Haar grote ogen waren verontrustend. Ze leken in één oogopslag alles over Egwene te weten, alsof de vrouw niet alleen elke gedachte in haar hoofd zag, maar ook wat ze morgen zou denken.