Выбрать главу

‘Ten eerste omdat ik het zeg.’ Silviana wachtte tot de twee andere Rode zusters aanvaardend knikten. Dat deden ze met duidelijke tegenzin, maar niet genoeg om haar lang te laten wachten. Ze had haar stola niet omgedaan toen ze de gang op kwam, en op een vreemde manier leek ze niet op haar plaats. ‘En ten tweede omdat dit kind lastig is, denk ik. Ik wil dat ze goed in de gaten wordt gehouden, of ze nu wakker is of slaapt. Wie van jullie heeft haar ring?’ Barasine haalde de gouden ring uit haar buidel tevoorschijn en mompelde: ik wilde hem alleen maar houden als aandenken. Aan de opstandelingen die tot de orde geroepen zijn. Het is nu zeker afgelopen met ze.’ Een aandenken? Het was diefstal, dat was het! Egwene reikte naar de ring, maar Silviana’s hand was er het eerst, en de ring verdween in haar buidel, ik hou deze bij me tot je het recht hebt hem weer te dragen, kind. Breng haar nu naar de Novicekwartieren. Er zal nu wel een kamer voor haar klaar zijn.’ Katerine nam het schild weer over en Barasine reikte naar Egwenes arm, maar Egwene stak een hand naar Silviana uit. ‘Wacht. Er is nog iets wat ik je moet vertellen.’ Ze had hierover gepeinsd. Het zou zo makkelijk zijn om veel meer te onthullen dan ze van plan was. Maar ze moest wel. ik heb het Talent van Dromen. Ik heb geleerd de ware dromen te herkennen en sommige ervan te interpreteren. Ik heb gedroomd over een glazen lamp die brandde met een witte vlam. Er vlogen twee raven vanuit de mist, ze raakten de lamp en vlogen verder. De lamp wankelde en er spatten druppeltjes brandende olie af. Enkele daarvan brandden in de lucht op, andere landden overal en de lamp bleef wankelen, op het randje van vallen. Dat betekent dat de Seanchanen de Witte Toren gaan aanvallen en veel kwaad zullen aanrichten.’

Barasine snoof. Katerine gromde minachtend. ‘Een Droomster,’ zei Silviana vlak. is er iemand die je bewering kan staven? En als dat zo is, hoe weet je dan zo zeker dat je droom op de Seanchanen wijst? Raven zouden voor mij wijzen op de Schaduw.’ ik ben een Droomster, en als een Droomster iets weet, dan weet ze het. Niet de Schaduw. De Seanchanen. En iemand die weet wat ik kan...’ Egwene haalde haar schouders op. ‘De enige die je het op het ogenblik kunt vragen is Leane Sharif, die beneden in de cellen wordt vastgehouden.’ Ze kon de Wijzen er niet bij betrekken zonder al te veel te onthullen.

‘Die vrouw is een wilder, geen...’ begon Katerine boos, maar ze klapte haar mond dicht toen Silviana haar met een handgebaar onderbrak.

De Meesteres der Novices keek Egwene onderzoekend aan, haar gezicht nog steeds een onpeilbaar masker van kalmte. ‘Je gelooft echt dat je bent wat je zegt,’ zei ze uiteindelijk, ik hoop maar dat je Dromen niet zoveel problemen veroorzaken als de Voorspellingen van de jonge Nicola. Als je echt kunt dromen... Nou, ik zal je waarschuwing doorgeven. Ik zie niet hoe de Seanchanen ons hier in Tar Valon zouden kunnen aanvallen, maar oplettendheid kan nooit kwaad. En ik zal die vrouw ondervragen die ze beneden vasthouden. Voorzichtig. En als ze je bewering niet bevestigt, dan wordt je bezoekje aan mij morgenochtend nog memorabeler voor je.’ Ze maakte een handgebaar naar Katerine. ‘Neem haar mee voordat ze me nog iets vertelt en ik helemaal niet meer kan slapen vannacht.’ Deze keer mompelde Katerine evenveel als Barasine. Maar ze wachtten allebei tot ze buiten gehoorsafstand van Silviana waren. Die vrouw zou een formidabele tegenstander zijn. Egwene hoopte dat het omhelzen van pijn echt zo goed werkte als de Wijzen beweerden. Anders... Daar wilde ze niet over nadenken.

Een slanke, grijsharige bediende wees hun de weg naar de kamer die ze net had voorbereid, op de derde gaanderij van het Novicekwartier, en haastte zich verder na een korte kniks voor de twee Rode zusters. Ze keek niet eens in Egwenes richting. Wat had zij immers met een Novice te maken? Egwene klemde haar kaken opeen. Ze zou ervoor moeten zorgen dat de mensen haar niet beschouwden als zomaar een Novice.

‘Kijk eens naar haar gezicht,’ zei Barasine. ik geloof dat het eindelijk tot haar doordringt.’

‘Ik ben wie ik ben,’ antwoordde Egwene kalm. Barasine duwde haar naar de trap die door de tunnel van gaanderijen omhoogliep, beschenen door de grote, afnemende maan. Het enige geluid dat er te horen was, was de zuchtende wind. Het leek allemaal zo vredig. Er scheen geen licht onder de deuren door. De Novices sliepen, behalve degenen die late taken hadden. Het was vredig voor hen. Maar niet voor Egwene.

De kleine, vensterloze kamer had met gemak dezelfde kunnen zijn als de kamer die ze had toen ze pas naar de Toren was gekomen, met het smalle bed tegen de muur en een vuurtje in de stenen open haard. De lamp op het tafeltje was aan, maar verlichtte weinig meer dan het tafeltje zelf, en de olie moest bedorven zijn want hij gaf een lichte, onplezierige geur af. Er stonden ook een waskom en een kruk met drie poten, waarop Katerine meteen ging zitten. Ze verschikte haar rokken alsof ze op een troon zat. Toen Barasine besefte dat er voor haar geen zitplaats was, sloeg ze haar armen over elkaar en keek ze Egwene fronsend aan.

De kamer was vrij vol met de drie vrouwen erin, maar Egwene deed alsof de andere twee niet bestonden terwijl ze zich klaarmaakte om naar bed te gaan, en haar mantel en riem ophing aan een van de drie haken aan de ruw bepleisterde witte muur. Ze vroeg niet om hulp met haar knopen.

Tegen de tijd dat ze haar netjes opgerolde kousen op haar schoenen had gelegd, was Barasine met gekruiste benen op de vloer gaan zitten lezen in een klein, in leer gebonden boekje dat ze waarschijnlijk bij zich had gedragen. Katerine hield haar ogen op Egwene gericht alsof ze verwachtte dat ze naar de deur zou rennen. Egwene kroop in haar onderhemd onder de lichte wollen deken, legde haar hoofd op het kussentje – geen ganzendons, dat was zeker! – en deed haar oefeningen. Ze ontspande haar lichaam stukje voor stukje zodat ze in slaap zou vallen. Ze had dat al zo vaak gedaan dat ze nog maar net begonnen was toen ze al in slaap viel... En zweefde, vormeloos, in een duisternis tussen de wakende wereld en Tel’aran’rhiod, de smalle spleet tussen droom en werkelijkheid, een enorme leegte met een veelheid aan lichtpuntjes die alle dromen waren van alle slapers ter wereld. Ze zweefden om haar heen, op deze plek zonder boven of beneden zover het oog reikte; ze flikkerenden uit als een droom eindigde en sprongen op als er een begon. Ze herkende sommige meteen, kende de naam van de dromer, maar ze zag niet degene die ze zocht.

Ze moest Siuan spreken, die nu waarschijnlijk al wel wist dat er een ramp was gebeurd, die misschien niet zou kunnen slapen tot de uitputting haar uitschakelde. Ze besloot te wachten. Er was hier geen gevoel van tijd; ze zou zich niet vervelen tijdens het wachten. Maar ze moest nadenken over wat ze ging zeggen. Er was zoveel veranderd sinds ze bij was gekomen. Ze had zoveel ontdekt. Toen was ze er zeker van geweest dat ze snel zou sterven, zeker dat de zusters in de Toren één leger vormden dat achter Elaida stond. En nu... Elaida dacht dat ze veilig gevangen was. En al dat geklets over dat ze weer Novice zou worden... Dat mocht Elaida dan geloven, maar Egwene Alveren geloofde het niet. Ze beschouwde zichzelf ook niet als gevangene. Ze droeg de strijd naar het hart van de Toren zelf. Als ze in haar droom lippen had gehad, zou ze hebben geglimlacht.

1

Laatste Gong

Het Rad des Tijds draait rond en rond. Eeuwen komen en gaan en laten herinneringen na die sagen worden. Dan vervagen die sagen tot mythen, tot ook die allang vergeten zijn bij de wederkomst van de Eeuw die deze verhalen schiep. In een Eeuw – door sommigen de Derde Eeuw genoemd, een Eeuw die nog zal komen, een Eeuw die al voorbij is – stak een wind op vanuit de Rhannonheuvels. De wind was niet het begin. Het Rad kent geen begin en de wenteling van het Rad kent geen einde. Maar het was een begin.

Geboren onder de gloed van een grote, dalende maan, op een hoogte waar mensen niet konden ademen, geboren tussen de wervelende luchtstromen, opgewarmd door de vuren binnen in de ruwe top, was het aanvankelijk een koele westenwind, maar hij nam in kracht toe tijdens zijn reis omlaag langs de steile, oneffen helling. De wind droeg de as en stank van brandende zwavel mee omlaag en bulderde over de plotseling besneeuwde heuvels die omhoogstaken uit de vlakte rondom de onmogelijke hoogte van de Drakenberg, bulderde en zette de bomen in het donker in beweging.