Выбрать главу

Ten oosten joelde de wind vanuit de heuvels, over een groot kamp op een weiland, een aanzienlijk dorp van tenten en houten looppaden langs paden vol bevroren karrensporen. Het zou niet lang duren voordat de karrensporen door de lenteregen zouden smelten en de laatste sneeuw zou verdwijnen en worden vervangen door modder. Als het kamp hier zo lang bleef. Ondanks het tijdstip waren veel Aes Sedai wakker, in kleine groepjes omgeven door een ban tegen afluisteren, om te bespreken wat er vannacht gebeurd was. Veel van die gesprekken waren heftig, bijna ruzies, en sommige waren onmiskenbaar verhit. Er zou met vuisten zijn geschud of erger als ze geen Aes Sedai waren geweest. De vraag was wat ze nu moesten doen. Elke zuster had inmiddels het nieuws gehoord, ook al bleven de bijzonderheden vaag. De Amyrlin zelf had in het geheim Noordhaven afgesloten, en haar boot was op de kop en in de rietkraag gevonden. De snelle, ijskoude stromingen van de Erinin waren levensgevaarlijk, en uur na uur waren de zusters er meer van overtuigd geraakt: de .Amyrlin Zetel was dood. Elke zuster in het kamp wist dat haar toekomst en mogelijk haar leven aan een zijden draadje hingen, laat staan de toekomst van de Witte Toren zelf. Wat moesten ze nu doen? Maar stemmen zwegen en hoofden werden geheven toen de harde wind het kamp raakte. De tentdoeken waaiden op als vlaggen, het kamp werd bedekt met vlagen sneeuw. De plotselinge stank van brandende zwavel hing dik in de lucht en verkondigde waar die wind vandaan was gekomen, en meer dan één Aes Sedai bad in stilte tegen het kwaad. Binnen enkele tellen was de wind echter verdwenen, en gingen de zusters verder met hun gesprekken over een toekomst die er naargeestig uitzag en paste bij de scherpe, vervagende stank die achterbleef.

De wind bulderde verder in de richting van Tar Valon, werd onderweg sterker, jankte over legerkampen nabij de rivier, waar de soldaten en hun gevolg op de grond sliepen. Plotseling werden de dekens van hen afgerukt, en degenen in tenten werden wakker door flapperende tentdoeken. Sommige tenten waaiden zelfs helemaal weg toen tentharingen het begaven of touwen knapten. Beladen wagens wiebelden en vielen om, en vaandels stonden recht opzij voordat ze uit de grond werden gerukt. De rondvliegende palen doorboorden alles wat ze op hun weg tegenkwamen. Mannen leunden tegen de wind in en worstelden zich naar de paarden toe om de dieren te kalmeren, die gilden van angst. Niemand wist wat de Aes Sedai wisten, maar de bijtende, zwavelachtige geur die de nachtlucht doordrong leek een slecht voorteken. Geharde mannen baden hardop, even vurig als baardloze jongens. Wapenlieden, hoefsmeden en vlechters, echtgenotes, wasvrouwen en naaisters voegden daar hun eigen luide gebeden aan toe, allemaal gegrepen door de plotselinge angst dat er iets door de nacht beende wat donkerder was dan donker. Het woeste geflapper van bijna scheurend tentdoek boven haar hoofd, het gebabbel van stemmen en het gegil van de paarden, luid genoeg om de jankende wind te overstemmen, wekten Siuan Sanche een tweede keer. De plotselinge stank van brandende zwavel bracht tranen in haar ogen, en daar was ze dankbaar voor. Egwene kon misschien in slaap vallen zo snel als ze een paar kousen aantrok, maar dat gold niet voor haar. Het was moeilijk genoeg geweest om in slaap te vallen nadat ze zichzelf uiteindelijk had gedwongen te gaan liggen. Zodra ze het nieuws van de rivieroever had gehoord, was ze er zeker van geweest dat ze nooit meer zou slapen zonder volkomen uitgeput te zijn. Ze had gebeden voor Leane, maar iedereen had zijn hoop op Egwene gevestigd, en al hun hoop leek uitgewrongen en te drogen gehangen. Ze had zichzelf uitgeput met haar zenuwen en zorgen en geijsbeer, maar nu was er weer hoop, en ze durfde haar loden oogleden niet dicht te laten vallen uit angst dat ze dan tot het middaguur of nog langer zou slapen. De krachtige wind nam af, maar het geschreeuw van mensen en paarden niet. Ze gooide vermoeid haar dekens van zich af en kwam wankel overeind. Haar bed was nauwelijks gerieflijk, op het gronddoek in een hoek van de niet al te grote vierkante tent. Toch was ze hier gekomen, hoewel ze daarvoor had moeten paardrijden. Natuurlijk stond ze na die rit op instorten, en waarschijnlijk was ze niet helemaal bij zinnen geweest door haar verdriet. Ze bracht haar hand naar de gedraaide, ringvormige ter’angreaal aan het leren koordje rond haar hals. Toen ze de eerste keer wakker was geworden, even onzacht als deze keer, was dat om het ding uit haar buidel te halen. Het verdriet was nu overwonnen, en dat hield haar in beweging. Haar kaken knakten als roestige dolpennen toen ze plotseling moest gapen. Ze had verwacht dat de boodschap van Egwene, het feit dat Egwene leefde, genoeg zou zijn om haar diepe vermoeidheid te verjagen. Schijnbaar niet.

Ze geleidde een kleine bol Licht, lang genoeg om de lantaarn aan de tentpaal te vinden, en stak die aan met een stroompje Vuur. Het vlammetje gaf een heel bleek, flakkerend licht. Er waren nog andere lampen en lantaarns, maar Garet zei steeds dat er nog maar zo weinig lampolie was. Ze stak de kolenbrander niet aan; Garet was minder zuinig met kolen dan met olie – kolen waren gemakkelijker te krijgen – maar ze was zich nauwelijks bewust van de kilte. Ze keek met gefronst voorhoofd naar zijn dekens, die nog onbeslapen aan de andere kant van de tent lagen. Hij wist ongetwijfeld van de vondst van de boot, en wie erin had gezeten. De zusters deden hun best om geheimen voor hem te bewaren, maar op de een of andere manier lukte hun dat minder goed dan ze dachten. Meer dan eens had hij haar laten schrikken met wat hij wist. Was hij daarbuiten in de nacht, bezig zijn soldaten voor te bereiden op wat de Zaal ook besliste? Of was hij al vertrokken, weg van een verloren zaak? De zaak was niet langer verloren, maar dat kon hij niet weten.

‘Nee,’ mompelde ze, en kreeg een vreemd gevoel van... verraad omdat ze twijfel had gezaaid over die man, zelfs bij zichzelf. Hij zou er nog steeds zijn bij zonsopkomst, en elke volgende zonsopkomst daarna totdat de Zaal hem opdroeg te vertrekken. Misschien wel langer. Ze dacht niet dat hij Egwene in de steek zou laten, wat de Zaal hem ook opdroeg. Hij was te koppig, te trots. Nee, dat was het niet. Garet Brins woord was zijn eer. Als hij het eenmaal gegeven had, zou hij het niet terugnemen voordat hij werd vrijgelaten, wat het hem ook kostte. En misschien, heel misschien, had hij nog andere redenen om te blijven. Ze weigerde daarover na te denken. Ze zette Garet uit haar hoofd – waarom was ze naar zijn tent gekomen? Het zou zoveel makkelijker zijn geweest om in haar eigen tent in het zusterkamp te slapen, hoe druk het er ook was, of zelfs de huilende Chesa gezelschap te houden. Hoewel, dat was misschien te veel voor Siuan geweest. Ze kon niet tegen gehuil, en Egwenes bediende hield maar niet op. Dus zette ze Garet vastberaden uit haar hoofd, haalde snel een borstel door haar haren, trok een schoon onderkleed aan en kleedde zich zo snel mogelijk aan in het schemerlicht. Haar eenvoudige blauwwollen rijgewaad was gekreukeld en er zat modder aan de zoom – ze was zelf ook naar de boot gaan kijken – maar ze nam niet de tijd om het kledingstuk te reinigen en persen met de Kracht. Ze moest opschieten.

De tent was niet zo ruim als je zou verwachten bij een generaal. Ze liep met haar heup tegen een hoek van de schrijftafel aan, en een van de poten klapte bijna in. Ze kon hem nog net tegenhouden, struikelde bijna over de kampkruk, het enige wat leek op een stoel, en stootte haar schenen aan de kisten met koperen banden die overal stonden. Anderen zouden zijn geschrokken van haar hartgrondige vloeken. De kisten werden gebruikt als zitplaatsen en opbergruimtes, en een ervan, met een plat deksel, deed dienst als tafeltje voor een witte waskan met kom. Eigenlijk stonden de kisten best netjes opgesteld, maar wel op een manier die typisch voor Garet was. Hij kon in het pikkedonker zijn weg ertussendoor vinden, maar anderen zouden hun benen breken als ze probeerden bij zijn bed te komen. Ze nam aan dat hij zich zorgen maakte over huurmoordenaars, al had hij dat nooit gezegd.