Выбрать главу

Ze pakte haar donkere mantel van een van de kisten en legde hem over haar arm. Toen bleef ze staan, op het punt de lantaarn te doven met een stroompje Lucht. Even staarde ze naar Garets tweede paar laarzen, aan het voeteneinde van zijn bed. Ze geleidde nog een kleine bol Licht en bracht het dichter naar de laarzen toe. Zoals ze al dacht. Pas gepoetst. De man stond erop dat ze haar schuld inloste door voor hem te werken, en poetste vervolgens achter haar rug om – erger nog, onder haar neus terwijl zij sliep – zijn eigen verdomde laarzen! Die verdomde Garet Brin behandelde haar als een bediende, probeerde haar nooit eens te kussen...! Ze kwam met een ruk overeind, haar lippen strak als een meertouw. Waar was dié gedachte nou weer vandaan gekomen? Wat Egwene ook beweerde, ze was niet verliefd op die verdomde Garet Brin! Echt niet! Ze had veel te veel werk te doen om zich met dat soort onzin bezig te houden. Daarom draag je zeker ook geen mooi geborduurde gewaden meer, fluisterde een stemmetje achter in haar hoofd. Al die mooie dingen, in kisten gepropt omdat je bang bent. Bang? Het Licht moge haar branden als ze bang was, voor hem of voor enige andere man!

Ze geleidde zorgvuldig wat Aarde, Vuur en Lucht en legde de weving over de laarzen. Elke laatste veeg schoenenzwart, en het meeste van de leerverf erbij, kwam omhoog en vormde zich tot een ronde, glanzende bol die de lucht in zweefde, zodat het leer behoorlijk grijs achterbleef. Even overwoog ze de bol tussen zijn dekens te gooien. Dat zou een mooie verrassing voor hem zijn als hij eindelijk naar bed ging!

Met een zucht duwde ze de flap van de tent opzij en nam de bol mee naar buiten, de duisternis in, waar ze hem op de grond uiteen liet spatten. De man was kortaf en toonde haar geen enkele eerbied wanneer ze haar temperament te veel de vrije hand liet. Dat had ze wel ontdekt die eerste keer dat ze hem op zijn kop had geslagen met de laarzen die ze aan het schoonmaken was. Of die keer toen hij haar zo boos had gemaakt dat ze zout in zijn thee had gedaan. Het was nogal veel zout geweest, maar het was niet haar schuld dat hij zo’n haast had dat hij de kom in één teug leegde. Of dat althans probeerde. O, hij leek het nooit erg te vinden als ze schreeuwde, en soms schreeuwde hij terug – soms glimlachte hij alleen, en daar werd ze woedend van! – maar hij had zijn grenzen. Ze had hem natuurlijk tegen kunnen houden met een eenvoudige weving van Lucht, maar zij had ook haar eer, net als hij, moge het Licht hem branden! Hoe dan ook, ze moest bij hem in de buurt blijven. Min zei het, en het meisje leek onfeilbaar. Dat was de enige reden waarom ze geen vuistvol goud in Garet Brins keel had laten glijden en hem had verteld dat hij daarmee betaald was en de pot op kon. De énige reden! Op haar eigen eer na, natuurlijk.

Gapend liet ze de donkere resten van de uiteengespatte bol achter, glanzend in het maanlicht. Als hij erin trapte voordat het droog was en die smeerboel mee de tent in liep, zou dat zijn eigen schuld zijn, niet die van haar. De stank van zwavel was gelukkig iets minder geworden. Haar ogen traanden niet meer, maar ze zag overal chaos. Het was er nooit echt ordelijk aan toegegaan in dit uitgestrekte kamp. De paden waren best recht, dat was waar, en breed voor de soldaten, maar verder had het altijd geleken op een willekeurige verzameling tenten, ruwe onderkomens en stenen bouwseltjes voor kookvuren. Nu leek het alsof het kamp was aangevallen. Overal lagen ingestorte tenten, sommige boven op andere die nog overeind stonden, hoewel er daar een heleboel van scheef stonden, en tientallen wagens en karren lagen op hun kant of ondersteboven. Overal klonken stemmen die riepen om hulp voor de gewonden, van wie er een behoorlijk aantal leek te zijn. Mannen hinkten over het pad voor Garets tent, ondersteund door andere mannen, terwijl verschillende groepjes zich langs haastten met dekens tussen hen in die ze als draagbaren gebruikten. Verderop zag ze vier vormen op de grond onder dekens, en bij drie ervan zaten vrouwen heen en weer te schommelen op hun hurken en te weeklagen.

Ze kon niets doen voor de doden, maar ze kon haar Heling wel aanbieden aan de anderen. Het was niet haar grootste vaardigheid, ze was er eigenlijk helemaal niet zo sterk in, maar de vaardigheid leek volledig te zijn teruggekeerd toen Nynaeve haar had geheeld, en ze betwijfelde of er nog meer zusters in het kamp waren. De meesten ontliepen de soldaten. Haar vaardigheid zou beter zijn dan niets. Ze zou het kunnen doen, maar dat nieuws... Ze moest dat nieuws zo snel mogelijk aan de juiste mensen overbrengen. Dus sloot ze zich af voor het gekerm en geweeklaag, negeerde ze slaphangende armen en doeken tegen bloedende hoofden, en haastte ze zich naar de piketlijnen aan de rand van het kamp, waar de vreemd zoete geur van paardenmest het begon te winnen van de zwavelstank. Een schonkige, ongeschoren vent met een verwilderde blik op zijn donkere gezicht probeerde zich langs haar heen te wurmen, maar ze greep zijn ruwe mouw vast.

‘Zadel het rustigste paard voor me dat je kunt vinden,’ zei ze tegen hem, ‘en wel nu meteen.’ Bela zou een goed rijdier voor haar zijn, maar ze wist niet waar de stevige merrie tussen alle andere paarden stond, en was niet van plan te wachten tot ze gevonden was. ‘Wil je uit rijden gaan?’ zei hij ongelovig, en rukte zijn mouw los. ‘Als je een paard hebt, dan zadel je het zelf maar. Ik heb de hele nacht nog voor me; ik moet de gewonden verzorgen, en ik heb geluk als er ten minste één niet doodgaat.’

Siuan knarste op haar tanden. Die stomkop dacht dat ze een van de naaisters was. Of een van de echtgenotes! Dat was ergens nog erger. Ze stak haar rechtervuist zo snel voor zijn gezicht op dat hij vloekend achteruit stapte, maar ze duwde haar hand zo dicht naar zijn neus toe dat hij niets anders meer kon zien dan de Grote Serpent-ring. Hij staarde er scheel naar. ‘Het rustigste rijdier dat je kunt vinden,’ zei ze vlak. ‘Maar schiet op.’

De ring deed zijn werk. Hij slikte, krabde op zijn hoofd en tuurde langs de piketlijnen, waar alle paarden stonden te stampen of te rillen. ‘Rustig,’ mompelde hij. ‘Ik zal zien wat ik kan doen, Aes Sedai. Rustig.’ Hij raakte zijn voorhoofd aan met zijn knokkels en haastte zich, nog steeds in zichzelf mompelend, naar de rijen met paarden. Siuan mompelde zelf ook terwijl ze ijsbeerde, drie stappen de ene kant op en drie stappen de andere kant op. Ze vertrapte de sneeuw tot blubber, die weer bevroor en kraakte onder haar stevige schoenen. Het zou hem wel uren kunnen kosten om een paard te vinden dat haar er niet af zou gooien als het een grunter hoorde springen. Ze gooide haar mantel om haar schouders, zette hem ongeduldig vast met de kleine zilveren pin en stak zich bijna in haar duim. Bang, hè? Ze zou die verdómde Garet Brin eens wat laten zien! Heen en weer, heen en weer. Misschien moest ze de hele, lange weg maar gaan lopen. Het zou onplezierig zijn, maar beter dan uit het zadel gegooid te worden en misschien zelfs een paar botten te breken. Ze besteeg nooit een paard, ook Bela niet, zonder aan gebroken botten te denken. Maar de vent keerde terug met een donkere merrie met een hoog zadel.

‘Is ze rustig?’ vroeg Siuan sceptisch. Het dier liep alsof het ieder ogenblik kon gaan bokken en zag er gestroomlijnd uit. Dat moest wijzen op snelheid.

‘Nachtje hier is zo mak als melkwater, Aes Sedai. Ze is van mijn vrouw, en Nemaris is nogal breekbaar. Ze houdt niet van rusteloze beesten.’

‘Als jij het zegt,’ antwoordde ze snuivend. In haar ervaring waren paarden maar zelden volgzaam. Maar er zat niets anders op. Ze pakte de leidsels en klom onhandig in het zadel, en moest toen gaan verzitten omdat ze op haar mantel zat en zichzelf half wurgde.

De merrie danste heen en weer, hoe ze ook aan de leidsels trok. Maar ze had ook niet anders verwacht. Het dier wilde nu al haar botten breken. Een boot was veel beter. Met een roeispaan of twee ging een boot daarheen waar je heen wilde en stopte wanneer je wilde, behalve als je helemaal niets wist over getijden en stromingen en de wind. Maar paarden hadden hersens, hoe klein ook, en dat betekende dat ze het in hun kop konden krijgen om de leidsels en de wensen van de ruiter te negeren. Daar moest je aan denken wanneer je op een verdomd paard moest gaan zitten.