Haar aandacht werd getrokken door vijf zusters te paard die langzaam richting het oosten reden, geen van hen omgeven door de gloed van saidar. Achter elke zuster reed haar gevolg, meestal een secretaris, een vrouwelijke bediende of een mannelijke voor het geval er zwaar werk moest worden verricht, en enkele zwaardhanden. Ze hadden allemaal hun kappen omhoog, maar ze kon zonder moeite zien wie het waren. Varilin, van haar eigen Grijze Ajah, was lang als een man terwijl Takima, de Bruine, een klein ding was. Saroiya’s mantel was felgekleurd met wit borduurwerk – ze moest wel saidar gebruiken om hem zo helder van kleur te houden – en de zwaardhanden die Faiselle volgden maakten haar even herkenbaar als haar felgroene mantel. Dan moest de laatste, gekleed in het donkergrijs, de Gele zuster Magla zijn. Wat zouden ze vinden in Darein? Vast geen onderhandelaars uit de Toren, niet nu. Misschien dachten ze dat ze de gebruiken toch in stand moesten houden. Mensen gingen vaak op de oude voet door, ook al had het geen enkele zin meer. Maar dat duurde maar zelden lang bij Aes Sedai. ‘Ze lijken nauwelijks bij elkaar te horen, vind je ook niet, Beonin? Je zou denken dat ze alleen maar toevallig dezelfde kant uit rijden.’ De kap had dus niet geholpen om te zorgen dat ze met rust werd gelaten. Gelukkig had ze genoeg oefening gehad in het onderdrukken van zuchten, of iets anders waardoor ze meer verried dan ze wilde. De twee zusters die bij haar waren komen staan, waren ongeveer even lang, allebei slank, met donker haar en bruine ogen, maar daar hield de overeenkomst op. Ashmanailles smalle gezicht met haar puntige neus verried maar zelden haar gevoelens. Haar zijden gewaad met zilverkleurige banden had net van een naaister kunnen komen, en haar met bont beklede mantel en kap waren langs de randen voorzien van zilveren borduurwerk. Phaedriens donkere wol was gekreukeld en gevlekt, haar wollen mantel was onversierd en moest worden hersteld, en ze fronste veel te vaak haar voorhoofd, zoals nu. Ze zou anders misschien knap zijn geweest. Het was een vreemd stel vriendinnen, de meestal slordige Bruine en de Grijze die evenveel aandacht besteedde aan haar kleding als aan andere dingen.
Beonin keek naar de vertrekkende Gezetenen. Ze leken inderdaad bij toeval in dezelfde richting te rijden. Dat ze dat niet had gezien, gaf wel aan dat ze vanmorgen van streek was.
‘Misschien,’ zei ze, terwijl ze zich naar haar onwelkome bezoeksters omdraaide, ‘overwegen ze de gevolgen van gisteravond. Denk je niet, Ashmanaille?’ Onwelkom of niet, de beleefdheden moesten in acht worden genomen.
‘De Amyrlin leeft tenminste nog,’ antwoordde de andere Grijze, ‘en van wat ik gehoord heb, zal ze blijven leven en... in goede gezondheid. Zij en Leane.’ Zelfs na Nynaeves Heling van Siuan en Leane was sussen een moeilijk gespreksonderwerp.
‘Leven in gevangenschap is beter dan te worden onthoofd, neem ik aan. Maar niet zo heel veel beter.’ Toen Morvrin haar wakker had gemaakt om haar het nieuws te vertellen, was het moeilijk om het enthousiasme van de Bruine te delen. Enthousiasme voor Morvrin, althans. De vrouw had een klein beetje gegrijnsd. Beonin had echter nooit overwogen haar plannen te wijzigen. Je moest de feiten onder ogen zien. Egwene was een gevangene, en dat was dat. ‘Vind je ook niet, Phaedrien?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde de Bruine kortaf. Kortaf! Maar zo was Phaedrien, altijd zo in beslag genomen door andere zaken dat ze vergat hoe ze zich hoorde te gedragen. En ze was nog niet klaar. ‘Maar daarom zijn we niet naar je toe gekomen. Ashmanaille zegt dat je behoorlijk wat van moord weet.’ Een plotselinge windvlaag greep hun mantels, maar Beonin en Ashmanaille vingen die van hen soepel op. Phaedrien liet die van haar achter haar opwaaien, haar ogen op Beonin gericht.
‘Misschien heb jij zo je gedachten over onze moorden, Beonin,’ zei Ashmanaille gladjes. ‘Wil je ze niet met ons delen? Phaedrien en ik hebben het erover gehad, maar wij komen nergens. Ik heb zelf meer ervaring met burgerzaken. Ik weet dat jij een aantal onnatuurlijke sterfgevallen hebt onderzocht.’
Natuurlijk had ze over de moorden nagedacht. Was er ook maar één zuster in het kamp die dat niet had gedaan? Ze had het zelf ook niet kunnen laten, ook al had ze dat wel geprobeerd. Het was een groot plezier om een moordenaar te zoeken; het gaf veel meer voldoening dan een ruzie over landgrenzen. Het was de meest afschuwelijke misdaad, de diefstal van iets wat nooit kon worden teruggekregen, alle jaren die nooit zouden worden geleefd, alles wat iemand daarin had kunnen doen. En hier ging het om de dood van Aes Sedai, en dat maakte het natuurlijk persoonlijk voor iedere zuster in het kamp. Ze wachtte tot een laatste groepje in het wit geklede vrouwen, twee met grijs haar, hun kniksen hadden gemaakt en zich verder hadden gehaast. Het aantal Novices op de looppaden werd eindelijk minder. De katten leken hen te volgen; Novices aaiden ze vaker dan de meeste zusters.
‘De man die iemand neersteekt uit hebzucht,’ zei ze zodra de Novices buiten gehoorsafstand waren, ‘de vrouw die iemand vergiftigt uit jaloezie, dat is één ding. Dit is iets heel anders. Er zijn twee moorden gepleegd, waarschijnlijk door dezelfde man, maar meer dan een week na elkaar. Dat duidt zowel op geduld als op planning. Het motief is onduidelijk, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat de slachtoffers willekeurig zijn gekozen. We weten niet meer van hem dan dat hij kan geleiden, dus moeten we beginnen met te kijken naar wat de slachtoffers gemeen hebben. In dit gevaclass="underline" Anaiya en Kairen waren allebei van de Blauwe Ajah. Dan vraag ik me af: wat is het verband tussen de Blauwe Ajah en een man die kan geleiden? Het antwoord is Moiraine Damodred en Rhand Altor. En Kairen, zij had ook contact met hem, toch?’
Phaedriens frons verdiepte zich. ‘Je bedoelt toch niet dat hij de moordenaar is?’ Echt, ze kreeg het veel te hoog in haar bol. ‘Nee,’ zei Beonin koel. ik zeg dat jullie dat verband moeten uitpluizen. En dat leidt naar de Asha’man. Mannen die kunnen geleiden. Mannen die kunnen Reizen. Mannen die een reden hebben om de Aes Sedai te vrezen, misschien sommige Aes Sedai meer dan andere. Een verband is nog geen bewijs,’ gaf ze met tegenzin toe, ‘maar het is wel suggestief, toch?’
‘Waarom zou iemand hier twee keer naartoe komen en elke keer één zuster vermoorden? Dat klinkt alsof de moordenaar het op dié twee vrouwen voorzien had, en geen andere.’ Ashmanaille schudde haar hoofd. ‘Hoe kon hij weten wanneer Anaiya en Kairen alleen zouden zijn? Hij hangt hier vast niet vermomd als arbeider rond. Van wat ik gehoord heb, zijn die Asha’man daar veel te verwaand voor. Het lijkt me waarschijnlijker dat we een echte arbeider hebben die kan geleiden en die iemand iets kwalijk neemt.’
Beonin snoof. Ze voelde Tervail aankomen. Hij moest hebben gerend om zo snel terug te zijn. ‘En waarom zou hij hebben gewacht tot nu? De laatste arbeiders hebben zich in Morland bij ons gevoegd, meer dan een maand geleden.’
Ashmanaille deed haar mond open maar Phaedrien onderbrak haar, snel als een mus die een broodkruimel oppikte. ‘Misschien heeft hij het pas sinds kort geleerd. Een mannelijke wilder, zeg maar. Ik heb wel eens arbeiders horen praten. Er zijn er evenveel die de Asha’man bewonderen als die ze vrezen. Ik heb sommigen zelfs horen zeggen dat ze wensten dat ze de moed hadden om zelf naar de Zwarte Toren te gaan.’
De linkerwenkbrauw van Beonin bewoog een beetje, en dat betekende net zoveel als wanneer een andere vrouw beide wenkbrauwen in een uitdrukking van opperste verbazing zou optrekken. De twee waren vriendinnen, maar ze kon het niet op prijs stellen dat Phaedrien haar de woorden zo uit de mond plukte. Ze zei echter alleen: ‘Een Asha’man zou hem kunnen vinden, dat weet ik zeker.’ Beonin voelde Tervail nu enkele passen achter zich staan wachten. Door de binding kwam een aanhoudende stroom kalmte en geduld, zo sterk als de bergen. Ze wenste dat ze daaruit kon putten, net als ze gebruik kon maken van zijn lichaamskracht. ‘Dat is zeer onwaarschijnlijk, zoals je vast met me eens bent,’ zei ze dunnetjes. Romanda en de anderen waren misschien voor dat onzinnige ‘verbond’ met de Zwarte Toren, maar vanaf dat ogenblik hadden ze gevochten als dronken wagenmenners over hoe het moest worden uitgevoerd, hoe de overeenkomst moest worden verwoord, voorgeschoteld, elke kleinigheid uitgepluisd, weer in elkaar gezet en nog eens uitgepluisd. De zaak was gedoemd te mislukken, het Licht zij dank. ik moet weg,’ zei ze tegen hen, en draaide zich om om Wintervinks leidsels van Tervail aan te pakken. Zijn grote vosruin was slank en sterk en snel, een geoefend strijdros. Haar bruine merrie was gedrongen en niet zo snel, maar ze had liever een dier met uithoudingsvermogen dan een snel dier. Wintervink kon nog verder lang nadat grotere en schijnbaar sterkere dieren het opgaven. Ze zette een voet in de stijgbeugel en aarzelde, met haar handen op het hoge zadel en de zadelknop.