Выбрать главу

‘En wat als ze niet komen?’ vroeg Gallenne, zijn ene oog even boos als de twee van Arganda. Zijn roodgelakte borstplaat was niet veel beter dan de verzilverde van Arganda. Er was weinig kans om ze over te halen ze met een doffe verf te behandelen. ‘Wat als het een valstrik is?’ gromde Arganda; het klonk bijna als de keelgrom van een wolf. De man was bijna aan het eind van zijn Latijn. De bries bracht de geur van paarden, slechts enkele ogenblikken voor Perijn de eerste fluittonen van pimpelmezen hoorde, nog te ver weg en dus nog onhoorbaar voor de anderen. Het geluid kwam uit de bomen rondom de weide. Grote groepen mannen, misschien vijandig, kwamen de bossen in. Er klonken meer fluittonen, dichterbij nu. ‘Ze zijn er,’ zei hij, en zowel Arganda als Gallenne keek hem aan. Hij probeerde nooit te laten merken hoe goed hij kon horen of ruiken, maar die twee hadden op het punt gestaan op de vuist te gaan. De herhaalde fluittonen kwamen dichterbij, en nu kon iedereen ze horen. De twee mannen kregen beiden een vreemde blik in hun ogen. ik kan de vrouwe Eerste niet aan gevaar blootstellen als er ook maar enige kans op een valstrik is,’ zei Gallenne, en maakte zijn helm vast. Ze wisten allemaal wat dat betekende.

‘De keuze is aan mij, kapitein,’ antwoordde Berelain voordat Perijn zijn mond open kon doen.

‘En uw veiligheid is mijn verantwoordelijkheid, mijn Vrouwe Eerste.’

Berelain haalde diep adem en haar gezicht kleurde, maar Perijn was haar voor. ik heb je verteld hoe we die valstrik laten ploffen, als het dat is. Je weet hoe wantrouwig de Seanchanen zijn. Ze zijn waarschijnlijk ongerust dat wij in een hinderlaag voor hén liggen.’ Gallenne snoof minachtend. Het geduld in Berelains geur flakkerde even, maar werd toen weer stevig als een rots.

‘U zou naar hem moeten luisteren, kapitein,’ zei ze met een glimlach naar Perijn. ‘Hij weet wat hij doet.’

Er verscheen een groep ruiters aan het andere uiteinde van de weide, en ze hielden hun paarden in. Tallanvor was eenvoudig te herkennen. Hij droeg een zwarte overjas en bereed een mooie schimmel, en was de enige man zonder levendig gestreepte wapenrusting. De andere twee zonder wapenrusting waren vrouwen, de een in blauw met rood op haar rokken en borst, de ander in het grijs. De zon weerkaatste op iets waarmee ze verbonden waren. Aha. Een sul’dam en damane. Daar was niets over gezegd in de onderhandelingen die hadden plaatsgevonden via Tallanvor, maar Perijn had erop gerekend.

‘We moeten gaan,’ zei hij, en greep met één hand Stappers teugels. ‘Voordat ze denkt dat we niet komen.’

Annoura kon dichtbij genoeg komen om even een hand op Berelains arm te leggen, voordat de andere vrouw haar merrie kon aansporen. ‘Je moet me met je mee laten gaan, Berelain. Misschien heb je mijn raad nodig, toch? Dit soort onderhandelingen zijn mijn specialiteit.’ ik denk dat de Seanchanen inmiddels het gezicht van een Aes Sedai wel herkennen, denk je ook niet, Annoura? Ik denk niet dat ze met jou zullen onderhandelen. Bovendien,’ voegde Berelain eraan toe op iets te zoete toon, ‘moet je hier blijven om meester Gradi bij te staan.’ Er verschenen vlekken in het gezicht van de Aes Sedai en haar brede mond verstrakte. De Wijzen hadden haar moeten dwingen om vandaag bevelen van Gradi aan te nemen, hoewel Perijn blij was dat hij niet wist hoe ze dat gedaan hadden, en ze had zich er al geprobeerd onderuit te draaien sinds ze het kamp hadden verlaten. ‘Jij blijft ook,’ zei Perijn toen Aram naar voren wilde rijden. ‘Je bent de laatste tijd nogal opvliegend, en ik wil niet het risico lopen dat je iets verkeerds doet of zegt. Ik wil het risico voor Faile niet nemen.’ Dat was waar. Hij hoefde niet te zeggen dat hij niet wilde dat de man alles wat werd gezegd aan Masema zou doorbrieven. ‘Begrijp je?’

Er kwam teleurstelling door in Arams geur, maar hij knikte, overduidelijk met tegenzin, en legde zijn handen op zijn zadelknop. Ook al aanbad hij Masema bijna, hij zou liever honderd keer zijn eigen leven geven voordat hij dat van Faile in gevaar bracht. Met opzet, dan. Wat hij deed zonder nadenken, was iets heel anders. Perijn reed tussen de bomen vandaan met Arganda aan zijn ene hand en Berelain en Gallenne aan de andere zijde. De banieren volgden, en tien Mayeners en tien Geldaners in rijen van twee. Terwijl zij hun paarden aanspoorden, kwamen de Seanchanen naar hen toe, ook in rijen. Tallanvor reed naast de leiders, de een op een grijsgespikkeld paard en de ander op een vos. De paardenhoeven maakten geen geluid op de dikke mat van dood gras. Het was stil geworden in het bos, zelfs voor Perijns oren. Terwijl de Mayeners en Geldaners zich uitspreidden in een rij en de meeste Seanchanen in hun felgekleurde wapenrustingen hetzelfde deden, reden Perijn en Berelain naar Tallanvor en twee Seanchanen in wapenrusting toe. De een droeg drie dunne blauwe pluimen op die gelakte helm die zo op een insecten-kop leek, en de andere twee. De sul’dam en damane kwamen ook. Ze ontmoetten elkaar in het midden van de wei, omgeven door wilde bloemen en stilte, met zes pas tussen hen in. Terwijl Tallanvor zich aan de ene kant tussen de twee groepen plaatste, zetten de Seanchanen in wapenrusting hun helmen af. Ze droegen stalen handschoenen met dezelfde strepen als de rest van hun wapenrusting. De helm met twee pluimen onthulde een man met geel haar, met een stuk of zes littekens over zijn vierkante gezicht. Hij was een harde man die vreemd genoeg rook alsof hij zich vermaakte, maar het was de ander die Perijns belangstelling had. Gezeten op de vos, een geoefend strijdros zeker, was ze lang en breedgeschouderd voor een vrouw, hoewel ze verder slank was, en niet jong. Bij de slapen in haar kortgeknipte zwarte haren met kleine krulletjes was grijs te zien. Ze was donker als vruchtbare aarde en had slechts twee littekens, een ervan over haar linkerwang en het andere op haar voorhoofd, wat haar een deel van haar rechterwenkbrauw had gekost. Sommige mensen vonden littekens een teken van taaiheid. Het scheen Perijn echter toe dat minder littekens betekende dat je wist wat je deed. Haar geur was vervuld van zelfvertrouwen. Ze keek naar de wapperende banieren. Hij dacht dat ze wat langer keek naar Manetherens Rode Adelaar, en toen weer naar Mayenes Gouden Havik, maar al snel bestudeerde ze hem. Haar gezichtsuitdrukking veranderde geen spat, maar toen ze zijn gele ogen zag, bespeurde hij iets onbenoembaars in haar geur; iets scherps en hards. Toen ze de zware smidshamer in de lus aan zijn riem zag, nam die vreemde geur toe.

‘Ik geef u Perijn t’Bashere Aybara, Heer van Tweewater, leenheer van koningin Alliandre van Geldan,’ kondigde Tallanvor aan met een handgebaar naar Perijn. Hij beweerde dat de Seanchanen stonden op formaliteiten, maar Perijn wist niet of dit een Seanchaanse ceremonie was of iets uit Andor. Misschien verzon Tallanvor het allemaal wel ter plekke, ik geef u Berelain sur Paendrag Paeron, Eerste van Mayene, Gezegende van het Licht, Verdedigster van de Golven, Hoogzetel van het Huis Paeron.’ Met een buiging naar de twee verplaatste hij zijn leidsels en gebaarde met de andere hand naar de Seanchaan. ik geef u baniergeneraal Tylee Khirgan van het Eeuwig Zegevierende Leger, in dienst van de keizerin van Seanchan. Ik geef u kapitein Bakayar Mishima van het Eeuwig Zegevierende Leger, in dienst van de keizerin van Seanchan.’ Nog een buiging, en Tallanvor wendde zijn rijdier en nam zijn plaats naast de banieren weer in. Zijn gezicht stond even grimmig als dat van Aram, maar hij rook hoopvol.

‘Ik ben blij dat hij u niet de Wolvenkoning heeft genoemd, mijn Heer,’ zei de baniergeneraal. Ze vervormde haar woorden en Perijn moest goed luisteren om haar te kunnen verstaan. ‘Anders zou ik hebben gedacht dat Tarmon Gai’don was aangebroken. U kent de Voorspellingen van de Draak? “Als de Wolvenkoning zijn hamer draagt, zo zijn de laatste dagen bekend. Wanneer de vos huwt met de raaf en de strijdtrompetten worden gestoken.” Zelf heb ik die tweede regel nooit begrepen. En u, Vrouwe. Sur Paendrag. Dat betekent “uit Paendrag”?’