‘Door het ze allemaal toe te dienen zonder dat ze het merken. Ik zal er echter zoveel van nodig hebben als ik krijgen kan. Waarschijnlijk wagenladingen vol. We kunnen het water namelijk niet verwarmen, snapt u, dus wordt het slappe thee.’
Tylee lachte zachtjes. ‘Een gewaagd plan, mijn Heer. Ik neem aan dat ze waar de thee wordt gemaakt misschien wagenladingen hebben, maar dat is een heel eind hier vandaan in Amadicia, bijna bij de grens van Tarabon. De enige manier waarop ik meer dan een paar pond per keer kan krijgen, is als ik iemand van hogere rang uitleg waarom ik het nodig heb. En dan kunnen we het met geen mogelijkheid meer stilhouden.’
‘De Asha’man kennen iets wat Reizen wordt genoemd,’ vertelde Perijn haar, ‘een manier om honderd span of meer in een enkele stap te overbruggen. En om de thee te krijgen, helpt dit misschien.’ Hij trok een gevouwen papier met vetvlekken erop uit zijn linkerhandschoen.
Tylees wenkbrauwen gingen omhoog terwijl ze het las. Perijn kende de korte tekst uit zijn hoofd.
DE DRAGER DEZES STAAT ONDER MIJN PERSOONLIJKE BESCHERMING. GEEF HEM UIT NAAM VAN DE KEIZERIN, MOGE ZIJ EEUWIG LEVEN, ALLE HULP DIE HIJ VERLANGT IN DIENST VAN HET KEIZERRIJK, EN SPREEK HIEROVER TOT NIEMAND DAN TOT MIJ.
Hij had geen benul wie Suroth Sabelle Meldarath was, maar als ze haar naam onder zoiets zette, moest ze wel belangrijk zijn. Misschien was zij die Dochter van de Negen Manen wel. De baniergeneraal gaf het papier aan Mishima en staarde naar Perijn. Die scherpe, harde geur was terug, sterker dan ooit. ‘Aes Sedai, Asha’man, Aiel, uw ogen, die hamer, en nu dit! Wie bent u?’
Mishima floot tussen zijn tanden door. ‘Suroth zelf,’ mompelde hij. ik ben een man die zijn vrouw terug wil,’ zei Perijn, ‘en ik zal tegen de Duistere zelf vechten om haar te krijgen.’ Hij vermeed het om naar de sul’dam en damane te kijken. Het scheelde niet veel of hij had een overeenkomst met de Duistere. ‘Hebben we een overeenkomst?’
Tylee keek naar zijn uitgestoken hand en greep die toen. Ze had een stevige greep. Een overeenkomst met de Duistere. Maar hij zou doen wat nodig was om Faile vrij te krijgen.
5
Iets... vreemds
Het tromgeroffel van de regen op het tentdak, dat bijna de hele nacht had geduurd, vervaagde naar een zachter getik toen Faile naar Sevanna’s stoel liep, een zwaar besneden, vergulde troon in het midden van de lichte, met dikke lagen tapijten bedekte tentvloer. Ze hield haar ogen zorgvuldig neergeslagen om te voorkomen dat ze Sevanna zou beledigen. De lente was ineens begonnen en de branders waren niet aangestoken, en de ochtend was toch een beetje kil. Ze maakte een diepe kniks en hield het gevlochten zilveren dienblad op. De Aielvrouw nam de gouden wijnkelk aan en nam een slok zonder zelfs maar in haar richting te kijken. Faile maakte echter nog een diepe kniks voordat ze achteruitliep en het dienblad neerzette op de blauwe kist met koperen banden waarop een hoge zilveren wijnkan en nog drie kelken stonden. Toen keerde ze terug naar haar plaats bij de andere elf aanwezige gai’shain, die tussen de staande spiegellampen langs de roodzijden tentwand stonden. Het was een ruime, hoge tent. Geen lage Aieltent voor Sevanna.
Het was vaak moeilijk haar te beschouwen als Aiel. Vanochtend hing ze onderuitgezakt in haar stoel in haar mantel van rode brokaatzijde, die rond haar middel was aangesnoerd en daardoor zo ver openstond dat de helft van haar aanzienlijke boezem werd onthuld. Maar ze droeg zo veel halssnoeren met juwelen, smaragden, vuurdruppels, opalen en dikke parels dat het bijna fatsoenlijk was. De Aiel droegen geen ringen, maar Sevanna had minstens één ring met een siersteen om elke vinger. De dikke band van goud en vuurdruppels die ze over de gevouwen blauwzijden sjaal droeg waarmee haar lange gouden haar uit haar gezicht werd gehouden, leek op een coronet of zelfs een kroon. Daar was niets Aiel-achtigs aan. Faile en de anderen, zes vrouwen en vijf mannen, waren in de nacht gewekt om naast Sevanna’s bed te gaan staan – een stel veren matrassen op elkaar – voor het geval de vrouw wakker werd en iets wenste.
Was er ook maar één vorstin ter wereld die werd omringd door een dozijn bedienden terwijl ze sliep? Ze vocht tegen de neiging om te gapen. Er waren veel dingen die je straf opleverden, en gapen hoorde daar zeker bij. Gai’shain moesten onderdanig en gedienstig zijn, schijnbaar tot aan kruipen toe. Bain en Chiad, hoe vurig ze anders ook waren, leken er geen moeit mee te hebben. Faile wel. In de maand nadat ze was uitgekleed en vastgebonden als een smidspuzzel omdat ze een mes had verstopt, was ze negen keer afgeranseld voor kleine overtredingen die in Sevanna’s ogen ernstig waren. Haar laatste verzameling striemen was nog niet helemaal vervaagd, en ze was niet van plan er door onvoorzichtigheid nog een paar te verdienen. Ze hoopte dat Sevanna dacht dat ze getemd was door die nacht die ze vastgebonden in de kou had doorgebracht. Alleen Rolan en zijn branders hadden haar het leven gered. Ze hoopte dat ze niet getemd werd. Als je iets te lang voorwendde, dan kon het de werkelijkheid worden. Ze was minder dan twee maanden een gevangene, maar ze kon zich niet meer goed herinneren hoeveel dagen geleden ze gevangengenomen was. Soms leek het alsof ze al meer dan een jaar een witte mantel droeg. Soms voelden de brede riem en de halsband van platte gouden schakels natuurlijk aan. Dat beangstigde haar. Ze hield zich uit alle macht vast aan de hoop. Ze zou snel ontsnappen. Dat móést wel. Voordat Perijn haar probeerde te bevrijden. Waarom was hij er nog niet? De Shaido verbleven al een hele tijd in Malden. Hij zou haar niet in de steek laten. Haar wolf zou haar komen redden. Ze moest ontsnappen voordat hij bij die poging omkwam. Voordat ze niet meer deed alsof.
‘Hoe lang blijf je Galina Sedai nog straffen, Therava?’ vroeg Sevanna, terwijl ze fronsend naar de Aes Sedai keek. Therava zat met gekruiste benen voor haar op een blauw kussen met kwastjes, haar rug recht en haar houding streng. ‘Gisteravond maakte ze mijn badwater te heet, en ze heeft al zoveel striemen dat ik haar op haar voetzolen moest laten slaan. Dat is niet erg effectief als ze ook nog moet kunnen lopen.’
Faile had vermeden naar Galina te kijken sinds Therava haar de tent in had gebracht, maar haar blikken gingen als vanzelf naar de vrouw toen ze haar naam hoorde noemen. Galina knielde rechtop halverwege tussen de twee Aiel vrouwen, met verkleurde bruinblauwe plekken op haar wangen, haar huid vochtig en glanzend van de stromende regen waar ze door had moeten lopen om hier te komen, haar voeten en enkels modderig. Ze droeg alleen haar gouden halsband met vuurdruppels en haar riem, en leek naakter dan naakt. Haar haren en wenkbrauwen waren nog enkel stoppeltjes. Al haar haren waren met de Ene Kracht van haar af gebrand. Faile had de verhalen gehoord, en ook hoe de Aes Sedai aan haar enkels was opgehangen voor haar eerste afranseling. De gai’shain hadden het er dagenlang over gehad. Alleen het handjevol dat haar leeftijdloze gezicht herkende, geloofde nog dat ze Aes Sedai was, en sommigen van hen hadden dezelfde twijfels die Faile hadden geplaagd toen ze een Aes Sedai onder de gai’shain aantroffen. Ze had immers het gezicht, en de ring, maar waarom zou een Aes Sedai zich zo door Therava laten behandelen? Faile stelde zichzelf die vraag vaak, zonder het antwoord te weten. Ze bleef zich voorhouden dat Aes Sedai vaak dingen deden om redenen die niemand anders begreep, maar dat gaf haar niet veel voldoening.