Geen van de Wijzen was tot nu toe zover gegaan, maar sommigen van de anderen zouden nog geen twee stappen verzetten om iets op te pakken wanneer ze een gai’shain konden opdragen dat te doen. Ze was bijna in het gedeelte van het kamp dat was voorbehouden aan de gai’shain, vlak tegen de grijze stenen muren van Malden, toen ze een Wijze zag die op haar af beende met haar donkere stola om haar hoofd gewonden tegen de regen. Faile bleef niet staan maar boog lichtjes door haar knieën. Meira was niet zo angstwekkend als Therava, maar de vrouw met haar grimmige gezicht was hard genoeg, en kleiner dan Faile. Haar smalle mond werd altijd strakker als ze tegenover een vrouw stond die langer was dan zij. Faile had verwacht dat het nieuws dat haar eigen sibbe, Witte Klippen, hier snel zou zijn de vrouw wel zou opvrolijken, maar het nieuws had helemaal geen bespeurbaar effect.
‘Dus je was gewoon langzaam,’ zei Meira toen ze dichterbij kwam. Haar ogen waren zo hard als de saffieren waar ze op leken, ik heb Rhiale bij de anderen achtergelaten omdat ik bang was dat een dronkenlap je een tent in had getrokken.’ Ze keek woest om zich heen alsof ze op zoek was naar een dronkenlap die zoiets van plan was. ‘Niemand heeft me lastiggevallen, Wijze,’ zei Faile snel. De afgelopen weken was dat wel een paar keer gebeurd, door dronken mannen en nuchtere mannen, maar telkens was Rolan net op tijd verschenen. Twee keer had de grote Mera’din moeten vechten om haar te redden, en eenmaal had hij de andere man gedood. Ze had allerlei oproer en problemen verwacht, maar de Wijzen vonden dat het een eerlijk gevecht was geweest, en Rolan zei dat haar naam helemaal niet was genoemd. Hoe vaak Bain en Chiad ook beweerden dat het tegen al hun gebruiken in ging, aanranding was een doorlopend gevaar voor de gai’shainvrouwen hier. Ze was er zeker van dat Alliandre een keer was aangerand voordat zij en Maighdin ook door Mera’din werden geschaduwd. Rolan ontkende dat hij hun gevraagd had haar mensen te helpen. Hij zei dat ze zich gewoon verveelden en iets om handen wilden hebben. ‘Het spijt me dat ik traag was.’
‘Krimp niet zo ineen. Ik ben Therava niet. Ik sla je niet voor de lol.’ Ze zei de woorden op een toon die hard genoeg was voor een hoofdman. Meira sloeg dan misschien geen mensen voor de lol, maar Faile wist uit ervaring dat ze een sterke arm had en hard kon slaan. ‘Vertel me nu wat Sevanna heeft gezegd en gedaan. Dat water dat uit de lucht valt is misschien een wonderbaarlijk iets, maar het is een ellende om doorheen te lopen.’
Het was eenvoudig om het bevel te gehoorzamen. Sevanna was niet wakker geworden gedurende de nacht, en zodra ze opstond had ze alleen maar gepraat over welke kleding en juwelen ze zou dragen; vooral de juwelen. Haar juwelenkist was eigenlijk bedoeld om kleding in op te bergen, maar hij was tot de rand gevuld met meer edelstenen dan de meeste koninginnen bezaten. Voordat ze ook maar enig kledingstuk aantrok, had Sevanna eerst verschillende combinaties van halssnoeren en ringen uitgeprobeerd en zichzelf bekeken in de staande spiegel met de vergulde lijst. Het was zeer beschamend geweest. Voor Faile.
Ze was zojuist aanbeland bij Therava’s aankomst met Galina, toen alles voor haar ogen begon te beven. Zij beefde! Het was geen verbeelding. Meira’s blauwe ogen werden groot; zij had het ook gevoeld. En weer beefde alles, ook zij, nog heviger dan eerst. Geschrokken ging Faile rechtop staan en liet haar mantel los. Nog een keer beefde de wereld, nog heviger, en terwijl de beving door haar heen trok, voelde ze zich alsof ze door een briesje kon worden weggeblazen of eenvoudig kon oplossen in de mist. Ze hijgde terwijl ze wachtte op de vierde beving, waarvan ze zeker was dat die haar en al het andere zou vernietigen. Toen die niet kwam, liet ze opgelucht het laatste beetje adem uit haar longen ontsnappen. ‘Wat was dat, Wijze? Wat gebeurde er net?’ Meira raakte haar eigen arm aan en leek licht verbaasd dat haar hand niet dwars door haar vlees heen ging. ik... Ik weet het niet,’ zei ze langzaam. Ze schokte een beetje en voegde eraan toe: ‘Ga weer aan je werk, meisje.’ Ze greep haar rokken bijeen en beende langs Faile heen, draafde bijna, en spetterde modder in het rond. De kinderen waren van de straat verdwenen, maar Faile hoorde ze huilen in de tenten. Achtergelaten honden rilden en jankten, hun staarten tussen hun poten. Mensen op straat raakten zichzelf aan, raakten elkaar aan, zowel Shaido als gai’shain. Faile sloeg haar handen ineen. Natuurlijk was ze nog gewoon zichzelf. Ze had alleen maar het gevoel gehad alsof ze in mist veranderde. Natuurlijk. Ze trok haar mantel op zodat ze niet nog meer te wassen zou hebben, en begon te lopen. En toen te rennen, zonder op te letten hoeveel modder ze op zichzelf of op anderen spatte. Ze wist dat ze niet kon vluchten voor nog zo’n beving. Maar ze rende toch, zo snel haar benen haar konden dragen.
De tenten van de gai’shain stonden in een brede kring rond de hoge granieten muren van Malden, en ze waren even gevarieerd als de tenten in het buitenste deel van het kamp, hoewel de meeste klein waren. Haar eigen punttent bood net plaats aan twee personen, maar ze woonde er met drie anderen: Alliandre, Maighdin en een voormalige Cairhiense edelvrouwe die Dairaine heette, een van diegenen die de gunst van Sevanna probeerden te winnen door roddels over de andere gai’shain te vertellen. Dat maakte de zaken ingewikkelder, maar ze kon er niets aan doen behalve de vrouw vermoorden, en Faile overwoog dat niet eens. Behalve als Dairaine een echte bedreiging zou worden. Ze sliepen tegen elkaar aan als jonge hondjes, uit noodzaak, dankbaar voor elkaars lichaamswarmte tijdens koude nachten.
In de lage tent was het schemerig toen ze naar binnen dook. Lampolie en kaarsen waren schaars, en werden niet verspild aan gai’shain. Alleen Alliandre was er. Ze lag op haar buik op haar dekens met haar halsband om. Er lag een vochtige doek, gedrenkt in een kruidenmengsel, op haar bont en blauwe achterste. De Wijzen waren gelukkig wel bereid om hun helende kruiden zowel aan gai’shain als aan Shaido te geven. Alliandre had niets verkeerd gedaan, maar ze was genoemd als een van de vijf die Sevanna gisteren het minst hadden behaagd. In tegenstelling tot sommige anderen had zij zich heel goed gehouden toen ze werd gestraft – Doirmanes was gaan huilen voor ze zelfs maar over de kist was gelegd – maar Alliandre werd bijna elke drie of vier dagen uitgekozen. Koningin zijn leerde je niet hoe je een koningin moest dienen. Maar Maighdin werd bijna even vaak gekozen, en zij was de kamenierster van een vrouwe, al was ze dan niet erg vakkundig. Faile zelf was maar eenmaal gekozen. Hoe terneergeslagen Alliandre was, bleek uit het feit dat ze geen poging deed zichzelf te bedekken en zich alleen op haar ellebogen oprichtte. Maar ze had wel haar lange haren gekamd. Als ze dat niet meer deed, wist Faile dat de vrouw niet meer dieper kon zinken, is er net iets... vreemds gebeurd, mijn Vrouwe?’ vroeg ze, de vrees overduidelijk in haar onvaste stem.
‘Ja,’ zei Faile, en bleef ineengedoken onder de tentpaal staan, ik weet niet wat het was. Meira weet niet wat het was. Ik betwijfel of de andere Wijzen het weten. Maar er is ons niets gebeurd.’ Natuurlijk was hun niets gebeurd. Natuurlijk niet. ‘En het verandert niets aan onze plannen.’ Gapend maakte ze de brede gouden riem los en liet hem op haar dekens vallen, en greep toen haar mantel om die over haar hoofd te trekken.
Alliandre begroef haar gezicht in haar handen en begon zachtjes te huilen. ‘We ontsnappen nooit. Ik word vanavond weer afgeranseld. Ik wéét het. Ik word elke dag van de rest van mijn leven afgeranseld.’
Met een zucht liet Faile haar mantel weer zakken en knielde om het haar van haar leenvrouwe te strelen. Je had evenveel verantwoordelijkheden naar je ondergeschikten als naar je meerderen, ik heb nu en dan diezelfde angst,’ gaf ze zachtjes toe. ‘Maar ik weiger daaraan toe te geven. Ik zal ontsnappen. Wij zullen ontsnappen. Je moet moed houden, Alliandre. Ik weet dat je dapper bent. Ik weet dat je tegenover Masema hebt gestaan en je niet van je stuk hebt laten brengen. Dat kun je nu ook, als je je best doet.’
Aravine stak haar hoofd naar binnen door de tentflap. Ze was een onopvallende, mollige vrouw, een edelvrouwe volgens Faile, hoewel ze dat nooit zei, en ondanks het schemerlicht zag Faile dat ze straalde. Zij droeg ook Sevanna’s riem en halsband. ‘Mijn Vrouwe, Alvon en zijn zoon hebben iets voor u.’